Een vraag die telkens weer de kop opsteekt is: is de God van de christenen dezelfde als die van de moslims? Het antwoord op die vraag is niet zonder betekenis. Als we haar met ‘ja’ beantwoorden, impliceert dit een zekere nabijheid en een gemeenschappelijke beroepsinstantie. Maar als we er ‘nee’ op zeggen, is er alleen maar afstand en verschil.
Een belangrijk argument om de vraag met ‘ja’ te beantwoorden is, dat zowel de christen als de moslim belijdt dat er maar één God is, en dat zij beiden, wanneer zij orthodox zijn, van hun God zeggen dat Hij geestelijk, eeuwig, ondoorgrondelijk, onzichtbaar, onveranderlijk, oneindig, almachtig, wijs, rechtvaardig, barmhartig en in alle opzichten volmaakt goed is, dat Hij de Schepper van hemel en aarde is, dat Hij zijn profeten naar de aarde heeft gestuurd en dat Hij iedere mens oordeelt.
Het belangrijkste argument om de God van de christenen als een andere te zien is, dat wij God alleen kennen in Christus Jezus, zijn Zoon. Hoe Hij zich openbaart in Christus is zo bepalend voor wie Hij is, dat wie deze wezenstrek loochent, de ware God loochent. De moslim erkent God zo niet. God heeft geen zoon volgens de Koran en volgens de tekst op de koepel van de moskee op de tempelberg te Jeruzalem.
Dit argument stelt ons wel voor een complicatie. Als om hun afwijzing van Jezus als Gods Zoon moslims de ene ware God niet aanbidden, doen orthodoxe joden dat ook niet. Die erkennen immers ook niet dat God een zoon heeft en dat Jezus in zijn eenheid met de Vader God is. Hun belijdenis ‘Hoor Israël, de HEER is onze God, de HEER alleen’ (Deuteronomium 6: 4) zou niet de belijdenis van de ene ware God zijn. Dat heeft gevaarlijke implicaties. Christenen uit de volken werpen zich op als de ware vereerders van God en beschuldigen Israël van afgoderij.
Maar de orthodoxe jood erkent toch het Oude Testament en de God van Abraham, Izaaäk en Jacob is toch dezelfde als de Vader van Jezus Christus? Dat is voor christenen zeker het geval, maar er is een verschil met grote gevolgen. Wie het Nieuwe Testament ziet als vervulling van het Oude, ziet in Christus een rijkere openbaring van de God die zich in het Oude Testament manifesteert. Maar wie het Nieuwe Testament zo niet ziet en het Oude op zichzelf neemt, heeft een Godsbeeld dat niet open is naar de vervulling in Jezus Christus.
Wie zegt: moslims erkennen Christus niet en dienen daarom niet de ene ware God, zegt ook per implicatie: orthodoxe joden erkennen Christus niet en dienen daarom niet de ene ware God. Dat laatste is mij een stap te ver.
Ik word hierin gesteund door Paulus. Als hij over de tijd spreekt waarin hij de aanspraken van Jezus verwierp, zegt hij tegen de joodse raad: ‘Ik ben een vurig dienaar van God, en u allen geeft vandaag blijk van hetzelfde. Ik heb de aanhangers van de Weg tot de dood toe vervolgd’ (Handelingen 22: 3-4). Tegenover Agrippa verklaart hij: ‘Nu sta ik terecht omdat ik hoop op de vervulling van de belofte die God aan onze voorouders heeft gedaan. Ook de twaalf stammen van ons volk hopen daarop en dienen God volhardend, dag en nacht’ (Handelingen 26: 6-7). En in Romeinen 10: 2 zegt hij over zijn volksgenoten die Jezus verwerpen: ‘Ik kan van hen getuigen dat ze God vol toewijding dienen, maar het ontbreekt hun aan inzicht.’
Op al deze plaatsen zegt Paulus dat de joden die Christus niet erkennen toch de ene ware God dienen, al missen ze het rechte inzicht.
Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat ook moslims de ene ware God aanbidden. Alleen kennen en erkennen zij Hem niet op de wijze waarop Hij zich heeft geopenbaard in Jezus Christus. Er blijft dus een grote mate van vreemdheid, maar er is toch ook verwantschap.