Aandachtgerichte therapie (2)

Naar aanleiding van mijn vorige bijdrage over dit onderwerp, op 15-01-2009, kreeg ik een reactie die naast andere behartenswaardige opmerkingen inging op de aanvaardbaarheid van het overnemen van boeddhistische technieken in een christelijke context. Waarvoor dank.

Het gaat om de meditatietechniek van aandacht geven aan de adem, de lichaamssensaties, gevoelens, gedachten, geluiden, vormen en kleuren, zonder te oordelen, in milde aanvaarding, in het hier en nu. Deze techniek is tot ontwikkeling gekomen binnen een boeddhistische opvatting van de werkelijkheid.
Is het mogelijk en geoorloofd zo’n techniek los te maken uit haar oorspronkelijke context en die te gebruiken in een christelijke context?
Omdat dit een belangrijk aspect is, haak ik daar nog even op in.

De genoemde reactie gaat mee in mijn bevestigende antwoord op die vraag en ondersteunde die met enkele bijbelse noties. Zo verwijst hij naar de reformatorische wijsgeer prof. Klapwijk, die bij dergelijke vraagstukken teruggreep op de geschiedenis van de uittocht van Israël uit Egypte. Na de dood van hun eerstgeborenen smeekten de Egyptenaren de Israëlieten zo gauw mogelijk te vertrekken. De Israëlieten maakten van deze gunstige onderhandelingspositie gebruik door van de Egyptenaren zilveren en gouden voorwerpen en klederen te vragen. Die waren maar al te zeer geneigd om hun waardevolle spullen aan hen af te staan. Het commentaar van de verteller luidt: ‘Zo beroofden zij de Egyptenaren’ (Exodus 12: 36).
Met andere woorden: de rijkdom van heidense volken kan het volk van God ten goede komen.

Zelf verwijst de schrijver nog naar Openbaring 21: 26, in de perikoop over het nieuwe Jeruzalem. Van de stad wordt daar gezegd: ‘en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden’. Dat kan als volgt worden geparafraseerd: datgene waarmee de volken groot en beroemd geworden zijn, zal bijdragen aan de heerlijkheid van Jeruzalem.

Misschien kan hieraan nog een overweging toegevoegd worden die ik vond bij Willem Smouter in zijn boek Herstelwerk. Hij denkt daar na over de vraag of alternatieve geneeswijzen buiten het christelijk geloof kunnen worden beschouwd als uitingen van krachten die God in zijn schepping heeft gelegd, of dat ze moeten worden gezien als imitatie door de duivel en zijn demonen. Hij pleit voor het eerste. Beslissend voor de aanvaardbaarheid is, wie voor de helende werking van deze krachten de eer ontvangt. Als God de eer ontvangt, worden de alternatieve geneeswijzen geheiligd en aan God gewijd.
Interessant is in ons verband ook, dat hij de westerse en de oosterse denkwijze met elkaar vergelijkt. De westerse aanpak wordt gekenmerkt door kennis en kunde, de oosterse door inzicht. Daarmee hangt samen dat de westerse benadering zich sterk maakt met ontleding en analyse, de oosterse met synthese, het gewaar zijn van het grote geheel.
Ofwel: ook onze zienswijze is beperkt en cultureel bepaald. Ze is niet per definitie ‘christelijker’ dan een oosterse kijk op de werkelijkheid. Wij kunnen nog wel iets van anderen leren.

Dit bericht is geplaatst in Logboek. Bookmark de permalink.