Van mijn vakantie op Kreta houd ik naast onvergetelijke indrukken en een licht schuldgevoel over de milieuvervuiling, een bezinning op Titus 1:12 en 13 over. In vs. 12 staat: ‘Een van hun eigen profeten, zelf een Kretenzer, heeft gezegd: ‘Kretenzen zijn onverbeterlijke leugenaars, gemene beesten, vadsige vreters.’ In de brontekst staat voor ‘onverbeterlijk’: ‘altijd’. Hoe letterlijk moeten we deze uitspraak nemen? Is die altijd geldig, ongeacht de omstandigheden, of is de inhoud tijdgebonden?
Het geloof dat de Bijbel het Woord van God is, lijkt in de richting te wijzen van: altijd van kracht. Daar komt bij dat het woord ‘altijd’ er expliciet bij staat. Men zou daartegen in kunnen brengen dat ‘altijd’ hier niet doelt op ‘altijd door de eeuwen heen’, maar uitdrukt dat Kretenzen altijd liegen en nooit de waarheid spreken. Toch blijft er een massieve uitspraak over zonder enige restrictie. Dat wordt versterkt doordat in het algemeen van ‘Kretenzen’ wordt gesproken zonder voorbehoud.
Aan de andere kant: ik ben heel aardige en behulpzame Kretenzen tegengekomen, op wie deze uitspraak niet van toepassing lijkt te zijn. Waaraan moet ik dan het grootste gezag toekennen, aan mijn ervaring of aan dit woord in de Schrift? We komen er niet uit door te stellen dat in zekere zin álle mensen leugenachtig zijn (vergelijk Romeinen 3:13), en dus alle Kretenzen ook. Hier wordt een uitspraak gedaan specifiek over Kretenzen, waarin zij zich onderscheiden van anderen. Er doet zich trouwens een interessante complicatie voor. Paulus citeert hier iemand die zelf Kretens is. Indien Kretenzen in het algemeen leugenaars zijn, is hij het dus ook. Maar als hij net als de andere Kretenzen altijd liegt, is zijn uitspraak dat Kretenzen altijd liegen een leugen. Dan is het niet waar dat Kretenzen altijd liegen. Het is een bekende paradox. Maar dan is Paulus’ commentaar in vs. 13 ‘Dát is pas een waar woord!’ ook niet waar en staat hier iets in de Bijbel wat wij naast ons neer moeten leggen.
Voor de lezer lijkt dit misschien wat kinderachtig gerommel in de marge van het Schriftgezag. Gaat het hier niet om een terloopse opmerking die we niet te zwaar moeten laden? Dat moge zo zijn, maar toch schiet dit als verantwoording tekort. Want maken wij uit of een Bijbeltekst wel of geen blijvende betekenis heeft? En als dat zo is, op grond waarvan doen wij dat dan? Ik heb wel eens iemand horen verdedigen dat de Bijbel absoluut gezag heeft. Met die bewering loop je bij deze tekst vast. Omgekeerd heb je iets uit te leggen als je tot de conclusie komt dat de Bijbel niet altijd absoluut gezag heeft.
Het lijkt wellicht het beste, dat we bij wat de Bijbel hier zegt rekening houden met de historische context waarin het geschrevene staat. Paulus heeft Titus op Kreta achtergelaten om daar de gemeente te bouwen. Hij waarschuwt zijn helper, dat die rekening moet houden met praatjesmakers en bedriegers. Daar vallen Joodse gelovigen onder, maar niet alleen zij. Titus moet er verdacht op zijn dat hij tegenover geen van de eilandbewoners te goed van vertrouwen moet zijn. Paulus zet zijn waarschuwing kracht bij door het citaat van een Kretensische profeet. Dus ook al is de uitspraak zelf zo algemeen mogelijk gesteld, je beperkt de reikwijdte door hem te relateren aan de situatie waarin hij functioneert.
Zou dat niet een aan te bevelen recept zijn in allerlei zaken waarin we proberen te peilen wat de Bijbel ons te zeggen heeft? Te denken is aan vragen over de positie van vrouwen in de gemeente. In zo’n geval doen wij er goed aan eerst na te gaan wat de functie is van een uitspraak, hoe algemeen gesteld ook, in de toenmalige context, voordat wij de portée van die benadering toen toepassen onze tijd nu.
Mijn schuldgevoel over de vliegreis heb ik trouwens gecompenseerd door een donatie voor de CO2 uitstoot over te maken naar de stichting Trees for All.
Deze blog is als column verschenen in het ND van 27 juni 2016.