Abiram, Sahar en Brandon

Als de landelijke politiek zich met individuele gevallen gaat bemoeien, krijg ik gemengde gevoelens. In de titel van dit stukje worden de namen van drie jonge mensen genoemd, die veel aandacht in de media krijgen, en over wie iedereen zich uitspreekt, van de man en de vrouw in de straat tot en met de minsiter en de staatssecretaris. Van waar die gemengde gevoelens? Is het niet mooi als abstracte problemen een gezicht krijgen? Dan begrijpt iedereen waar het over gaat.

Dat is inderdaad het geval, en dat verklaart dan ook mijn positieve gevoelens. Abiram is een achtjarig jongetje met een ongeneeslijke hersentumor dat na zeven jaar Nederland met zijn moeder teruggestuurd dreigde te worden naar Sri Lanka. Maar gelukkig, toen dat in het nieuws kwam, heeft minister Leers daar een stokje voor gestoken. De rechter moet opnieuw bekijken of voldoende is gelet op de bijzondere omstandigheden. Sahar is een meisje van veertien dat al negen jaar in Nederland woont en waarvan dezelfde minister vindt dat haar ouders niet aannemelijk hebben gemaakt dat ze in Afghanistan gevaar lopen vanwege hun verwesterste levensstijl. Na heel veel publiciteit en protestacties door haar school heeft de rechter een humaner oordeel geveld. En Brandon, een verstandelijk en emotioneel beperkte Nederlandse jongen van achttien, zit of zat in ’s Heeren Loo aan de muur vastgebonden. De staatssecretaris is bij hem op bezoek geweest, en de conclusie is dat al het mogelijke moet worden gedaan om dit soort toestanden voor hem en zijn veertig lotgenoten in ons land te stoppen. Zodra de problemen een gezicht krijgen, komt er iets in beweging. Dat is de positieve kant aan de zaak.

Maar nu komt mijn argwaan om de hoek kijken. Waarom ineens al die kostbare aandacht van bestuurders gericht op individuele gevallen? Ik vraag mij af: hoe oprecht is die aandacht? En hoe selectief? En dan denk ik niet alleen aan leden van de regering, maar ook aan de volksvertegenwoordigers en de rechterlijke macht. Het heeft er de schijn van dat alle betrokkenen een nummer koorddansen opvoeren, waarin enerzijds de gemoederen moeten worden gesust, anderzijds aan de eigen beeldvorming in de media moet worden gedacht, en tenslotte ook nog eens consequent gehandeld moet worden. Gaat het echt wel om het concrete geval? Belangrijker nog: gaat het om alle vergelijkbare gevallen? Of hebben we te maken met incidentenpolitiek en dito rechtspraak?

Ik heb Abiram niet nodig om vast te stellen dat terugzending in zijn situatie inhumaan is. Ik voeg eraan toe: er zijn veel meer schrijnende gevallen, iedere situatie met haar eigen kenmerken, waarin de betrokkenen geen gehoor vinden en waarvan het verhaal niets uithaalt. Gaat minister Leers daar ook iets aan doen? En dat zo’n lang verblijf in Nederland voor een kind dat inmiddels puber is een terugkeer praktisch onmogelijk maakt, is toch zonneklaar. Leers houdt hier zijn rug recht, of moet ik zeggen: het bord voor zijn hoofd? Ten aanzien van Brandon begrijp ik de ophef minder goed. Accepteren we nog dat er situaties zijn waarin we stuiten op onmacht en niet op onwil om problemen op te lossen? Wat moet je als je tot het uiterste bent gegaan, maar de persoon in kwestie zomaar een gevaar kan worden voor zijn omgeving en voor zichzelf?

Waar het mij om gaat is, dat gerechtigheid betekent: gelijke gevallen gelijk behandelen, en wel zo dat een hoge mate aan humaniteit wordt gewaarborgd. Dan mogen ook Amos en Lema en Faiz en Shanaz en zovele anderen in Nederland blijven, en wordt voor mensen als Brandon het maximaal haalbare gedaan. En dan wordt geen uitzondering gemaakt voor mensen die de landelijke publiciteit halen.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , . Bookmark de permalink.