Advies aan de ChristenUnie (1)

Inmiddels is al enige tijd een interne commissie van de CU bezig met de voorbereiding van een homostandpunt. Aanleiding hiervoor was de commotie rondom de stelling dat leden van de CU die in een homorelatie leven moeten worden uitgesloten van representatieve taken voor de partij. Als ik lid van de CU zou zijn, zou ik nu zwijgen. Nu dit niet het geval is, maar ik wel met de CU sympatiseer, zou ik een ongevraagd advies willen influisteren. Dit advies luidt: doe daarover geen algemene uitspraak.

Hoezo, geen uitspraak? Daar stel je toch geen commissie voor in? Begrijp me niet verkeerd, natuurlijk komt de commissie met een advies. Maar de inhoud daarvan kan zijn: geen algemene uitspraak over de kwestie. Dat wil ik graag toelichten.

Op verschillende niveaus kunnen binnen een christelijke partij als de CU overtuigingen worden onderscheiden.
1. Een gedeelde geloofsovertuiging. Die staan in de grondslag van de partij. In mijn woorden wordt die gevormd door het geloof aangaande de heilige Schrift als het betrouwbare, gezaghebbende en dus richtinggevende Woord van God, zoals dat in de Nederlandse belijdenisgeschriften is uitgesproken.
Leden zijn aanspreekbaar op deze godsdienstige overtuiging. Daarin onderscheidt de CU zich van het CDA.
2. Politieke overtuigingen. Deze worden geformuleerd in het beginselprogramma van de partij en in het meer op de actualiteit toegespitste partijprogramma. Deze overtuigingen zou de CU graag in politiek beleid omzetten, als ze over voldoende macht zou beschikken. In de praktijk zal dat slechts zeer ten dele lukken. De politieke overtuigingen kunnen voorwerp van interne discussie zijn, maar als ze zijn vastgesteld, gaat iedereen met een politieke functie daar achter staan.
3. Persoonlijke overtuigingen. Dit zijn eigen opvattingen van de leden die zij zelf kunnen legitimeren met een beroep op de Schrift maar waaraan zij anderen niet kunnen binden. Voor een groot deel zijn de persoonlijke overtuigingen gemeenschappelijk, maar voor een kleiner deel niet. Het betreft zaken zonder directe politieke implicaties. Een politieke partij als de CU zou zich daarover niet moeten uitlaten.

Naar mijn inzicht behoren opvattingen over het al dan niet geoorloofd zijn van homorelaties tot deze derde categorie, behalve wanneer het gaat over het homohuwelijk. Dat is een politiek item waar de CU zich op bijbelse gronden tegen verklaart (categorie 2).
Maar hoe moet je handelen als je hierover als christelijke politieke partij geen uitspraak doet?

Laat ik een voorbeeld nemen dat minder beladen is, maar het wel kan worden. Iemand wordt voorgesteld als CU-wethouder. Op een gegeven moment wordt echter bekend dat deze persoon kinderen heeft die niet op een christelijke, maar op een openbare basisschool zitten.
Hoe kan dit nu? De schoolstrijd is toch niet voor niets geweest? Het belang van christelijk onderwijs mag niet worden onderschat! Christelijke ouders hebben in dat opzicht een bijzondere verantwoordelijkheid.
Deze persoon gaat voor zijn of haar eigen kinderen aan de plaatselijke christelijke school voorbij. Pogingen door de persoon in kwestie om het uit te leggen stuiten op een muur van onbegrip.

Wat moet de CU hieraan doen? Een landelijke uitspraak voorbereiden over de plicht tot christelijk basisonderwijs voor de kinderen van leden die een publieke functie ambiëren? Hiermee is het einde zoek.
Laat per geval worden beoordeeld of iemand op basis van zijn of haar leefwijze representatief genoeg is om als CU-politicus te functioneren. Het oordeel daarover is aan het bestuur.
In het voorbeeld van de kandidaat wethouder zou de conclusie wel eens kunnen zijn dat de keuzes van die persoon te veel vragen oproepen om de beoogde functie naar behoren te kunnen vervullen.

Eenzelfde beleid lijkt me raadzaam in de kwestie die de CU nu bezighoudt.

Dit bericht is geplaatst in Logboek. Bookmark de permalink.