Apeldoorn en Arminius (1)

In het kerkblad van de Gereformeerde Gemeenten De Saambinder van 30 april heeft dr. C.S.L. Janse betoogd dat veranderingen in de beoordeling van het verleden iets onthullen over veranderingen bij degenen die het beoordelen. Als voorbeeld noemt hij het mildere oordeel van dr. W.A. den Boer over Arminius in zijn proefschrift. Volgens Janse komt hij tot de conclusie dat Arminius toch eigenlijk ook wel een gereformeerd theoloog was. ‘Die taxatie verraadt dat men zelf niet zoveel binding heeft aan de Dordtse leer.’ Het feit dat hij docent is aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn ‘zegt helaas ook wat over deze onderwijsinstelling. Een halve eeuw geleden was dat niet denkbaar geweest.’

Deze kritiek is niet onweersproken gebleven. Volgens de rector van de universiteit, prof.dr. H. Selderhuis, is er niets mis mee als een beeld van een historisch persoon moet worden bijgesteld. In het geval van Arminius en het beeld waar Den Boer op uitkomt mag je daaruit niet concluderen dat Den Boer en Apeldoorn minder gereformeerd zouden zijn (geworden).
Selderhuis weerspreekt hier de stelling van Janse dat een veranderde kijk op de geschiedenis een verandering in geloof impliceert. Daarin val ik hem graag bij. Wij mensen zijn altijd geneigd de geschiedenis ideologisch te interpreteren, dat wil zeggen, zo dat ze in ons eigen voordeel pleit. Daarmee kunnen we opponenten in allerlei conflictsituaties wel eens onrecht doen. Dan is het verademend als karikaturen worden wegggenomen en nuances worden aangebracht. We moeten zoveel mogelijk de geschiedenis recht doen.

Dat geldt echter ook van de geschiedenis van Apeldoorn. Hier heeft Janse mijns inziens wel een punt. Ik denk dat het 50 jaar geleden ondenkbaar was dat in Apeldoorn een genuanceerd oordeel als dat van Den Boer serieus zou zijn overwogen en dat iemand die dat deed daar als docent zou kunnen optreden. Arminius stond in de kerkelijk theologische conflicten van die tijd model als afschikwekkend voorbeeld van gevaarlijke onrechtzinnigheid, waar men het liefst zo ver mogelijk uit de buurt bleef.

Ik heb daar een paar historische aanwijzingen voor. Een kleine 60 jaar geleden bekritiseerde de Gereformeerde-Gemeentevoorman G.H. Kersten de christelijk-gereformeerde verbondsopvatting als ‘arminiaans’. Zijn pijnpunt was, dat in de cg voorstelling van zaken het genadeverbond niet alleen met de uitverkorenen, maar met de gelovigen en al hun kinderen gesloten is, dus ook met hen die later in ongeloof hun hart blijken toe te sluiten voor Christus. Dat zou impliceren dat Christus ook voor de ongelovigen zijn leven geofferd had en dat het van hun geloofsantwoord op de belofte afhing of ze ook werkelijk zouden delen in de verlossing.
De toenmalige dogmaticus van Apeldoorn J.J. van der Schuit reageerde als door een adder gebeten. In zijn rectorale rede Het verbond der verlossing uit 1952 wierp hij het verwijt van arminianisme verre van zich.

Tot in 1982 werkte deze overgevoeligheid door. Bij de toenmalige hoogleraar dogmatiek in Apeldoorn dr. J. van Genderen diende ik een studieontwerp in voor een dissertatie over het thema waarover ook de rede van Van der Schuit was gegaan. Daarin uitte ik voorzichtige sympathie voor de kritiek van Kersten. In plaats van nader onderzoek af te wachten en een zekere onderzoeksruimte open te laten, ging Van Genderen daarover meteen inhoudelijk met mij in discussie. Zo beladen bleek de materie te zijn. Het einde van het liedje was, dat ik me tot de Utrechtse hoogleraar dr. C. Graafland heb gewend en bij hem ben gepromoveerd. Toen had ik overigens mijn aanvankelijke vermoeden allang herzien.

Als tegen die achtergrond vanuit de leiding van de theologische hogeschool een goed woord voor Arminius zou zijn gedaan, zou daarmee onmiddellijk de eigen verbondsleer (of wat daarvoor doorging) in discrediet zijn gebracht. Wat nu in Apeldoorn gebeurt was 50 jaar geleden en jaren daarna inderdaad ondenkbaar. Dat moeten we Janse toegeven. Ik verschil van mening met hem over de vraag of dit als verslechtering of als verbetering is aan te merken. Ik denk het laatste. Daarmee is niet gezegd dat het historische oordeel van Den Boer boven kritiek verheven is. Het lijkt me echter gezond als we de theologische ruimte eerbiedigen die nodig is om daarover een adequaat debat te voeren.

Dit bericht is geplaatst in Logboek. Bookmark de permalink.