Het verlangen naar toenadering van rooms-katholieke theologen tot de protestanten in het verstaan van eucharistie en avondmaal bleek in november maar weer eens in hetNederlands Dagblad: op 15 november verscheen een column van mgr. Gerard de Korte en op de 21e een artikel geschreven door Hendro Munsterman. Beiden refereren aan Calvijn en zijn benadrukken van de geestelijke aanwezigheid van Christus in brood en wijn. Dat zou een veelbelovend begin kunnen zijn voor de groei naar verdere overeenstemming.
Zonder hier op hun overwegingen in te gaan zou ik twee vragen willen stellen, aan elke traditie een.Het zijn in mijn perceptie voor de hand liggende theologische vragen, maar bij mijn weten worden ze nooit gesteld, laat staan beantwoord. Komt dat misschien omdat het domme vragen zijn? Of zijn het wellicht gevaarlijke vragen, omdat ze ons bewust maken dat de keizer geen kleren aan heeft?
Laat ik beginnen bij de gereformeerde benadering. Typerend voor de benadering van Calvijn is het zogeheten sursum corda, de harten omhoog. Het is opgenomen in het klassieke avondmaalformulier: ‘Laten niet bij de tekenen van brood en wijn blijven staan, maar onze harten opwaarts in de hemel verheffen, waar Jezus Christus is, aan de rechterhand van zijn hemelse Vader’. Via de tekenen worden onze gedachten heengeleid naar Christus die lichamelijk in de hemel is.
Mijn vraag komt hieruit voort, dat Jezus bij de instelling van het avondmaal de aandacht juist bij het brood en de beker bepaalde: ‘Dit is mijn lichaam’, en ‘Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed’. In het richten van de aandacht voltrekt onze Heer een andere beweging dan het sursum corda. De beweging die Jezus maakt is, dat ín het brood en de wijn Hijzelf zich aan ons geeft, niet dat wij onze aandacht van brood en wijn moeten afleiden naar de hemel. Heeft de gereformeerde theologie deze focus van de woorden van Jezus wel voldoende verdisconteerd?
De andere vraag richt zich op de rooms-katholieke leer. Ik heb hem nooit eerder durven stellen. Is die vraag niet te profaan? Geef ik daarmee niet blijk van botheid ten aanzien van het mysterie? Toch waag ik het nu ermee voor de dag te komen.
De leer van de Rooms-katholieke kerk luidt, dat het brood en de wijn wezenlijk veranderen in het lichaam en bloed van Christus. Ik kom daarmee in de knoop wanneer ik bedenk dat Jezus, toen Hij de maaltijd instelde, er zelf bij was in zijn nog niet verheerlijkte lichaam. Hoe kan Hij dan met de woorden ‘Dit is mijn lichaam’ bedoeld hebben dat dat brood wezenlijk in zijn lichaam veranderde? Zijn lichaam bleef toch gewoon zijn natuurlijke lichaam? Er ging toch niet iets uit zijn lichaam over in het brood? En hoe kan van de wijn gezegd worden dat die in zijn bloed veranderde, terwijl zijn bloed gewoon zijn bloed bleef in de bloedbanen van zijn lichaam?
Mijn punt is niet of er in die zin een wonder zich kan hebben voltrokken. Daar heeft God alle ruimte voor. Mijn punt is wel of Jezus zijn woorden zo bedoeld kan hebben en of de leerlingen ze zo kunnen hebben begrepen toen Hij ze uitsprak. Leidt deze interpretatie niet tot pure verwarring?
Laten theologen uit beide tradities zichzelf deze vragen maar eens in alle ernst stellen en zich daarover voor elkaar verantwoorden. Naar mijn indruk zou daarmee een goede basis kunnen worden gelegd voor een eerlijk en liefdevol gesprek. Immers, de eerste vraag daagt gereformeerde theologen uit en komt Rome tegemoet in haar aandacht voor brood en wijn, en de tweede daagt omgekeerd Rome uit, omdat ze de wezensverandering van brood en wijn problematiseert, en komt tegemoet aan Calvijn.