In De Wekker van 8 juni schrijft collega Rik Bikker een kolom over de opnames van een kerkdienst die uitgezonden wordt voor de televisie. Naar zijn zeggen is dat een heel gedoe, niet alleen voor, maar ook tijdens de opname. De kerkzaal wordt omgebouwd tot studio. Overal staan camera’s. Als voorganger moest hij negen keer de kansel af om zijn gezicht te laten bijwerken door de grimeuse. De collecte die wordt aangekondigd zal pas de volgende week gehouden worden. De aandacht van de gemeente was overal, behalve bij de preek. Hij slaat de spijker op de kop als hij vaststelt: ‘Zo word je heel gemakkelijk van een deelnemer aan de eredienst tot een toeschouwer.’
Aan deze ervaring verbindt hij de terechte vraag: ‘Niet meer doen dus?’ Het antwoord dat hij op die vraag geeft is resoluut: wél doen. De doorslag geeft dat je als gemeente op deze manier een uitgezonden gemeente bent in een dubbele betekenis: door de uitzending geef je gehoor aan het zendingsbevel van Jezus: ‘Gaat dan heen, maakt alle volken tot mijn discipelen.’ Zo werden mensen bereikt die anders van het evangelie verstoken zouden zijn gebleven.
Dit antwoord respecteer ik, maar ik ben het er niet mee eens. Natuurlijk ga ik erin mee dat wij geroepen zijn het evangelie verder te dragen de wereld in. Maar ik heb er moeite mee dit op deze manier via een televisiekerkdienst te doen. Mijn grootste probleem is, dat de eredienst zo een toneelspel wordt, een doen alsof, terwijl de werkelijkheid waar het in de dienst om gaat naar de achtergrond verdwijnt.
Waarom til ik er zo zwaar aan dat dit niet gebeurt, ook niet incidenteel voor het goede doel? Omdat de essentie van wat er in de kerkdienst gebeurt iets heiligs is. En met heiligheid valt niet te sjoemelen, ook niet voor het goede doel. De essentie van de kerkdienst is namelijk de ontmoeting van de heilige, genadige God en zijn gemeente. God spreekt, de gemeente reageert, in lofzang, schuldbelijdenis, aanbidding, eerbiedig luisteren, gebed en geloofsbelijdenis.
Als de woorden namens God gesproken en het antwoord van de gemeente werkelijk aan hun doel beantwoorden, komt daardoor gemeenschap tot stand. De werkelijkheid van het verbond geschiedt, bevrijdend en richting gevend. Dit is zo iets kostbaars, zo iets onvanzelfsprekends, zo iets wonderlijks en genadigs, dat het onze volle, biddende concentratie vraagt. En dan nog is succes niet verzekerd. Het blijft aan de Heer van de hemelse machten of Hij overkomt. Maar we hebben een betrouwbare belofte en daar mogen we op pleiten. Wanneer we door Hemzelf ontvankelijk gemaakt worden, zúllen we zijn aanwezigheid ook gewaar worden.
Alles wat aan die concentratie afbreuk doet, doet afbreuk aan Gods toenadering. Dat kun je niet maken. Daarmee doe je Hem tekort. Misschien laat Hij de goede bedoelingen als verzachtende omstandigheid gelden, maar voor ons kan het geen excuus of motief zijn de aandacht af te leiden van de ontmoeting tussen God en zijn gemeente.
Ben ik hier te streng? Wat mij beweegt is, dat juist die ontmoeting met God die Hij in de samenkomst belooft, zo bijzonder is, dat wil zowel zeggen: zo onvergelijkelijk met alle andere dingen die je kunt meemaken, als: zo uniek, alleen dáár verkrijgbaar, dat we met gespannen verwachting erop uit moeten zijn dát te ontvangen en al het andere dáárvoor achter ons moeten laten. Dit maakt echt het verschil tussen een kerkdienst en alle andere mogelijke samenkomsten, als het goed is. Dat moet zo blijven.
En onze missionaire taak dan? Die mag op heel veel verschillende manieren gestalte krijgen, maar niet ten koste van waar het in de eredienst om gaat.