Van de heer A.P. Geelhoed ontving ik een link naar een blog die hij schreef tegen het boek van prof. dr. Arnold Huijgen, Lezen en laten lezen. Gelovig omgaan met de Bijbel (2019). Huijgen verzet zich tegen een rationele benadering van de Bijbel, dat is een benadering waarin menselijke redeneringen de waarheid van de Bijbel moeten aantonen. Daar stelt hij een existentiële ontmoetingsbenadering tegenover. Niet het verstaan en de toepassing van de Bijbel is het probleem, wij zijn het probleem. God spreekt ons in zijn Woord aan om ons tot overgave te brengen aan zijn werkelijkheid. Over dit boek heb ik al eerder geblogd. De kritiek van de heer Geelhoed komt uit een andere hoek. Hij is van oordeel dat de benadering van Huijgen het klassieke geloof in het Schriftgezag ondermijnt. Op verschillende terreinen werkt hij dit uit. Ik beperk me tot één van die thema’s, en wel dat van het creationisme.
Op het eerste gezicht scoort hij een punt. Huijgen schrijft dat creationisten ertoe neigen de waarheid van de Bijbel te zekeren met een natuurwetenschappelijke redenering (p. 17). Op basis van allerlei geologische en biologische ‘bewijzen’ argumenteren zij dat de Bijbel toch wel gelijk heeft (p. 50). Geelhoed brengt daar tegenin dat Huijgen hiermee de zaken op hun kop zet. Creationisten gebruiken hun argumenten niet om het gelijk van de Bijbel te bewijzen, nee, de waarheid van het Bijbelse verslag van de schepping is hun geloofsuitgangspunt. Van daaruit kijken ze naar de wetenschappelijke gegevens van bijvoorbeeld biologie en geologie en concluderen ze dat deze gegevens uitstekend in een scheppingsmodel passen.
Ik ga er zonder meer van uit dat Geelhoed hierin oprecht is, en dat zijn gevoelen de inzet van veel creationisten vertolkt. Om op begrip te kunnen rekenen had Huijgen er wellicht beter aan gedaan de insteek van creationisten niet meteen te interpreteren als aandrang om het voor de Bijbel op te nemen. De Bijbel komt voor zichzelf op. Dat is voor veel creationisten het motief om wetenschap te bedrijven in gehoorzaamheid aan de Bijbel.
Toch zit er een adder onder het gras. Want Geelhoed leest Genesis 1 en 2 als letterlijk verslag van wat er ooit is gebeurd. Dat lijkt vanzelfsprekend als het over waarheid gaat, maar is dat niet. Met name met dat woord ‘letterlijk’ moet je oppassen. Voor je het weet ga je letterlijkheid als criterium aanleggen voor waarheid. Maar waarheid is niet zonder meer letterlijke feitelijkheid, waarheid is ook (en misschien wel vooral) betekenis. Als God tot ons spreekt in de Schrift, gaat het Hem niet om het meedelen van informatie ter bevrediging van onze belangstelling. Hij wil ons dingen duidelijk maken en ons in beweging brengen. Daarvoor is niet zozeer van belang dat onze intellectuele kennis wordt vergroot, maar dat wij begrijpen en beamen wat Hij bedoelt. Deze bedoeling en betekenis komt tot uitdrukking in het gebruik van beelden. De feiten worden beeldend verteld. Dat gaat boven ‘letterlijk’ uit.
Juist in dat benadrukken van de letterlijke waarheid van de Bijbel verraadt het creationisme een rationalistische tendens. Bijbelse en natuurwetenschappelijke beschrijvingen moeten op elkaar kloppen. Het logisch analytische denken dat leidinggevend is in de natuurwetenschap van welke snit dan ook, wordt ook maatgevend in de omgang met de Schrift. En daarmee raakt de waarheid in het ontmoetingsgebeuren van God die mensen aanspreekt op de achtergrond.
Het belangrijkste argument van Geelhoed is, dat de kerk het scheppingsverhaal altijd als letterlijk verslag heeft gelezen. Slechts sporadisch zou daaraan zijn getornd. Pas toen de evolutietheorie opkwam, zouden alternatieve interpretaties zijn voorgesteld. Dat is niet helemaal waar. Het zou te denken kunnen geven dat de allegorie als verklaringsmethode in de vroege kerk wijd verbreid was. En wat moet je met letterlijke juistheid, als een vergelijking tussen Genesis 1 en Genesis 2 (vanaf vers 4) tot de conclusie leidt dat het hier om twee onderscheiden scheppingsverhalen gaat die op allerlei punten niet te harmoniseren zijn?
Die logisch analytische invulling van letterlijkheid is echt niet van alle tijden. Die gaat samen met de opkomst van de moderne wetenschap in de 16e eeuw. Ook wij gebruiken die bij onze exegese van Bijbelteksten. Zie wat ik zojuist schreef over de verschillen tussen Genesis 1 en 2. Maar we moeten logische analyse niet als maatstaf nemen voor wat waar is. Dan nemen we analyserend afstand tot Gods Woord. En als we de Bijbelse ‘gegevens’ op dezelfde lijn zetten als wetenschappelijke gegevens, ja dan moet je niet raar opkijken dat geologische en biologische verschijnselen die het scheppingsmodel lijken te bevestigen, óók gaan functioneren als bewijs van wat er in de Bijbel staat.
Het is terecht dat Huijgen aandacht vraagt voor de waarheid in een ontmoetingsgebeuren. Het is terecht dat hij daarom kritiek heeft op het creationisme. Voor de duidelijkheid zou hij wel meer mogen zeggen over de regels voor de Schriftuitleg. Niet om die als een soort verklaringsmechanisme tussen Gods Woord en ons in te zetten, want daar is hij terecht bang voor. Maar wel om rekenschap te geven van zijn keuzes. Om iets te noemen: het gaat in de Bijbel inderdaad niet om kale controleerbare feiten. Maar de boodschap heeft wel degelijk een feitelijke basis. Hoe ligt de verhouding tussen feit en betekenis? Daar valt op grond van de Bijbel en met gebruikmaking van filosofische onderscheidingen best iets zinnigs over te zeggen.
Bij filosofische onderscheidingen is te denken aan de onderscheiding van feit en betekenis zelf, of aan die van logisch analytisch en geestelijk existentieel Bijbel lezen. Wat maakt deze onderscheidingen filosofisch? Dat we de gehanteerde begrippen consistent gebruiken en hun implicaties logisch doordenken.