Bij diverse onderwerpen die op verschillende synodes aan de orde waren, wordt door het ND de verdeeldheid onder de afgevaardigden teruggevoerd op de vraag naar het Schriftverstaan. Het gaat om de plaats van de vrouw in de gemeente op de synode van de GKv en om homorelaties op de synode van de CGK. In beide gevallen is de vraag hoe we omgaan met duidelijke Bijbelplaatsen. In het ene geval verbiedt Paulus dat vrouwen leiding hebben over de man, in het andere geval verbieden de wet en Paulus dat mensen gemeenschap hebben met iemand van hetzelfde geslacht. Hoe kun je daar dan onder bepaalde omstandigheden dan toch vóór zijn? Doordat de voorstanders bij de uitleg de culturele context mee laten spreken waarin de Bijbelwoorden zijn gegeven.
Tot zover is de weergave in het ND juist. De verdere uitwerking wordt echter spoedig tendentieus. Ten aanzien van het homo-vraagstuk wordt een link gelegd met een boekje van een ”linkse’ theoloog’ die pleitte voor acceptatie van elkaar trouw belovende homo’s. In onze kringen komt ‘links’ nog altijd overeen met ‘verdacht’, zodat tussen de regels door het oordeel is geveld. Verder wordt het probleem van het Schriftverstaan als volgt gesteld: Zie je de Bijbeltekst onverkort als Gods Woord waar niet aan te tornen valt, of laat je bij teksten de culturele context ook meespreken? Ook hier zijn we gauw klaar: theologen die de culturele context laten meespreken, zien de Bijbeltekst niet onverkort als Gods Woord.
Maar stel nu eens dat het eigen is aan Gods Woord in te gaan in de culturele context van de geadresseerden? In dat geval kun je niet het ‘onverkort vasthouden aan Gods Woord’ plaatsen tegenover het ‘laten meespreken van de culturele context’. Integendeel, in dat geval kun je het Woord van God alleen recht doen door rekening te houden met de culturele context waarin het gegeven is en met de culturele context waarin we het nu vertalen.
Onlangs is in Apeldoorn een opmerkelijk proefschrift verdedigd over Calvijns visie op de openbaring in de Schrift. De schrijver, dr. Arnold Huijgen laat daarin ziet dat Calvijn allerlei uitspraken en aanwijzingen in de Bijbel tegenkwam die hij voor God eigenlijk ongepast vond, zoals richtlijnen waarin God impliciet polygamie, echtscheiding, slavernij en bloedwraak accepteert. Hoe gaat Calvijn daar dan mee om? Hij zegt: God past zich aan aan het bevattingsvermogen en de leefwereld van de mensen tot wie Hij spreekt. Hij tolereert die praktijken, verbindt er bepalingen aan en neemt zo het volk mee op de weg van de verheffing uit een verwerpelijk denken. Calvijn laat dus zien dat God met zijn Woord ingaat in de cultuur van de geadresseerden.
Uiteraard zijn hiermee de vraagstukken van de plaats van de vrouw en de homo niet beslist. Maar er is alle reden voor de vraag naar de culturele context waarin de genoemde teksten voor het eerst hebben geklonken. Daaraan verbonden is de vraag wat het verschil is met de culturele context waarin wij leven. Ten slotte leidt dit tot de vraag welke invloed het verschil tussen beide contexten heeft op de reikwijdte van de teksten. Anders gezegd: hoe passen we de intentie van de teksten in de oorspronkelijke context toe in een andere culturele context.
Als één ding maar duidelijk is. Laten we ermee stoppen het ‘vasthouden aan het gezag van het onverkorte Woord van God’ te plaatsen tegenover het ‘rekening houden met de culturele context’. Wie met die context geen rekening houdt, laat de Bijbel buikspreken.