De basis voor de kerkelijke eenheid

In verband met de besluitvorming rond vrouw en ambt heeft de synode 2019-2022 van de CGK uitgesproken dat kerkelijke eenheid zich nooit verdraagt met plaatselijk voorbijgaan aan landelijke besluiten. Hoe zwaar de synode hieraan tilt, blijkt wel uit het feit dat even later in iets andere woorden hetzelfde wordt uitgesproken: dat kerkelijke eenheid zich nooit verdraagt met volhardend afwijken van kerkelijke besluiten.

Dit doelt natuurlijk op de praktijk van plaatselijke kerken die tegen synodale besluiten in toch vrouwen kandidaat stellen voor de ambten van ouderling of diaken en hen, wanneer zij verkozen zijn, ook in het ambt bevestigen.
In dat licht is deze stevige opstelling wel te begrijpen, maar is ze ook terecht? Kunnen we de eenheid van de kerken mede baseren op het nakomen van kerkelijke besluiten?
Hieronder wil ik laten zien dat deze opvatting in strijd is met de Bijbel, met onze belijdenis en met onze kerkorde.

In Mattheüs 16:18 verklaart onze Heiland na de belijdenis van Petrus: ‘En Ik zeg je: jij bent Petrus, en op die rots (petra) zal Ik mijn kerk bouwen.’ Die belijdenis van Petrus luidde: ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God.’ De ene kerk van Jezus Christus is gebouwd op de belijdenis van Petrus dat Jezus de messias (= Christus, gezalfde koning van God) is.

In Efeziërs 4:15-16 schrijft Paulus: ‘Dan zullen we, door ons aan de waarheid te houden en elkaar lief te hebben, samen volledig toegroeien naar Hem die het hoofd is: Christus. Vanuit dat hoofd krijgt het hele lichaam samenhang, en wordt het ondersteund en bijeengehouden door alle gewrichtsbanden. Ieder deel draagt op eigen wijze bij tot de groei van het lichaam, dat zo zichzelf opbouwt in de liefde.’
De eenheid van de kerk is de eenheid van het lichaam van Christus, waarvan Hij het hoofd is. Dat duidt erop dat de eenheid bestaat in de geloofsverbondenheid met Christus, en naar een elkaar opbouwen in de liefde die Hij aan ons bewijst en die ons aan Hem en elkaar verbindt. Nergens anders in.

Of zou afwijking van synodale besluiten gekarakteriseerd moeten worden als eigenmachtig handelen en daad van liefdeloosheid richting het kerkverband? Dan zou de liefde ontbreken waarover Efeziërs 4 spreekt. Aan het eind kom ik hierop terug. Dan zal blijken dat niet liefdeloosheid afwijking van synodebesluiten motiveert. Voor nu is het van belang vast te stellen dat volgens de passage uit dit hoofdstuk de eenheid van de kerken geestelijk is: ze bestaat in de geestelijke verbondenheid met Christus.

Hetzelfde vinden we in artikel 27 en 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Artikel 27 verklaart: ‘Wij geloven en belijden een enige katholieke of algemene Kerk. Zij is een heilige vergadering van de waarlijk gelovige christenen, die al hun heil verwachten van Jezus Christus, gewassen zijn door zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest… Zij is verbreid en verstrooid over de gehele wereld en toch met h art en wil samengevoegd en verenigd in eenzelfde Geest, door de kracht van het geloof.’ Het gaat dus om een geestelijke eenheid. Die eenheid heeft niet alleen een onzichtbare zijde, maar ook een zichtbare. Want, zegt artikel 28, ‘allen behoren zich bij haar te voegen en zich met haar te verenigen om de eenheid der Kerk te bewaren’.

Ten slotte, in de kerkorde, artikel 52, worden de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels de drie formulieren van enigheid genoemd. Dat betekent dat op die belijdenis – als het kerkelijke antwoord op het Woord van God – onze eenheid als kerken gefundeerd is. Dat wil ook zeggen: niet op allerlei andere kerkelijke bepalingen.

De conclusie moet zijn dat de Schrift, de belijdenis en de kerkorde ons leren dat kerkelijke eenheid niet gebaseerd is op het zich houden aan allerlei kerkelijke besluiten. Daarvan mag de kerkelijke eenheid dus ook niet afhankelijk worden gemaakt, wat in de gewraakte synodale uitspraken wel gebeurt.

Dit neemt niet weg dat volhardend afwijken van landelijke afspraken de eenheid onder spanning zet. Indien binnen een gemeente echter zwaarwegende en voor de kerkenraad doorslaggevende redenen bestaan om dit te doen, tot heil van de gemeente, hoeft dit niet te worden opgevat als schoffering van het kerkverband of het aansturen op een breuk. Dan getuigt het bevestigen van vrouwen in een ambt tegen het synodebesluit in niet per definitie van ‘voortgaan op een weg van eigenmachtig handelen en het negeren van kerkelijke uitspraken’ (aldus een taxatie van de synode). Dat is dan niet het geval, wanneer publiek rekenschap wordt gegeven van het Bijbelse recht tot het aanvaarden van vrouwelijke ambtsdragers (zie mijn vorige blog). Vervolgens is van belang dat de kerkenraad het pastoraal onverantwoord acht om de wens vanuit de gemeente te negeren, omdat dit schade zou toebrengen aan het gemeente-zijn. Deze combinatie van Bijbelse verantwoording en pastorale bewogenheid moge duidelijk maken waarom de typering ‘eigenmachtig handelen’ in dit geval niet van toepassing is. Het gaat om een handelen in gehoorzaamheid aan Christus.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *