Voordat we ons gaan bezinnen op de positie van de evangelist, moet de vraag ons helder voor ogen staan: op welke vragen zoeken we een antwoord? Die hebben te maken met veranderingen in samenleving en kerk: door de komst van asielzoekers en andere immigranten is er behoefte aan kerken die hun taal spreken en bij hun cultuur aansluiten, en door de secularisatie en de vervreemding die velen ten opzichte van de kerk ervaren, voelen we ons geroepen nieuwe vormen te zoeken die hun aanspreken. In beide contexten zijn vormen van samenkomen gewenst die vrijer zijn dan we in traditionele kerkdiensten gewend zijn. In beide situaties zijn ook voorgangers nodig die midden in het leven staan, avontuurlijk zijn ingesteld en improvisatietalent hebben. Vaak zijn dat niet traditionele predikanten, maar mensen die qua levenshouding en maatschappelijke positie dichter bij de doelgroep staan. Zij worden tot evangelisten.
De vragen waarvoor we gesteld worden is: heeft zo’n evangelist dezelfde rechten als een predikant? Mag hij (zij?) de sacramenten bedienen? Zou zo’n figuur ook niet voor een toenemend aantal krimpende gemeenten een uitkomst zijn? Dat heeft zowel betrekking op een frisse, informelere aanpak als op het feit dat zulke mensen (doorgaans) goedkoper zijn dan de predikant die we gewend zijn. Wellicht kunnen we hen ook gemakkelijker in deeltijd aanstellen. Verdringen zij de grondig opgeleide predikanten niet? Welke opleiding mogen we van hen eisen? Dus: in een andere volgorde: hun rechten, hun opleiding, hun eventuele deeltijdaanstelling en hun beloning.
Rechten
Het is een goede greep van het door mij bekritiseerde adviesvoorstel om de evangelist net als de gemeentepredikant en de hoogleraar tot dienaar van het Woord te maken. Daarmee worden meteen allerlei vragen beantwoord. De evangelist deelt in de rechten van alle dienaren van het Woord. Zij mogen de doop verrichten en voorgaan in de viering van het avondmaal, zaken die tot op heden voorbehouden zijn aan de predikant. Of dat in alles zo moet blijven, komt de volgende keer aan de orde. Maar bestempeling van evangelisten tot dienaren van het Woord schept duidelijkheid: in rechten zijn zij gelijkgesteld met predikanten. Ik laat in het midden of het onderscheid in ‘evangelist’ en ‘predikant’ nog wel zinvol is, dan wel of we hen als dienaren van het Woord gewoon ‘voorgangers’ zouden moeten noemen.
Opleiding
Evangelisten en gemeentepredikanten moeten in principe op gelijk niveau opgeleid moeten zijn. Daarbij mag elementaire kennis van de talen waarin de Bijbel geschreven is niet verdwijnen. Toch vraag ik me af of dat moet betekenen dat iedere dienaar van het Woord in staat moet zijn met hulp van een woordenboek de brontekst te vertalen. Vooral voor zijinstromers kan dat een grote belemmering vormen die hen ver terugwerpt in het theoretische leren. Hier zou ik geen onderscheid willen maken tussen instromende evangelisten en gemeentepredikanten. Mijn belangrijkste argument is nog niet eens het praktische: in het Nieuwe Testament wordt nergens van dienaren van het Woord vereist dat zij de grondtalen beheersen. In de Grieks sprekende wereld van toen zou dat betrekking hebben op het Hebreeuws van het Oude Testament.
Toch moet er enige borging zijn dat de kennis over de volle breedte niet wegzakt. Ik stel me voor dat zijinstromers net als anderen admissie-examen doen en na aangenomen te zijn minimaal twee jaar in Apeldoorn studeren. Het curatorium zou samen met de hoogleraren moeten bepalen welk studieprogramma voor elke persoon passend is, gezien zijn onderwijsgeschiedenis. Ten aanzien van de Bijbeluitleg zou daarbij als minimumeis moeten gelden dat de aanstaande voorganger in staat is zijn weg te vinden in de wetenschappelijke commentaren op de Bijbelboeken. Daartoe is bijvoorbeeld het moeiteloos ontcijferen van de Hebreeuwse en Griekse letters van belang. Moet deze opleiding leiden tot een mastertitel? Dit lijkt me voor zijinstromers te hoog gegrepen. Een opleiding op hbo-niveau zou kunnen volstaan.
Eenmaal in de gemeente zou een supervisietraject van (bijvoorbeeld) vijf jaar wenselijk zijn, met nadruk op exegese en prediking. De zijinstromer wordt gekoppeld aan een academisch tot en met de master gevormde predikant voor een tweemaandelijkse bespreking van een preek en de achterliggende tekstverklaring.
Deeltijd
De mogelijkheden voor werken in deeltijd moeten worden verruimd. Gemeenten zijn vaak te klein voor een volledige kracht. Zij kunnen die niet betalen en zo iemand heeft er ook geen weektaak aan. Een combinatie met een naburige kleine gemeente is niet altijd mogelijk. De praktijk moet uitwijzen of deeltijdaanstelling een begaanbare weg is. Het tweeverdienersmodel in onze samenleving draagt aan de mogelijkheid daarvan wel bij.
Beloning
In onze maatschappij worden hbo-opgeleide mensen doorgaans minder royaal beloon dan academisch gevormden. In de kerk zou dit betekenen dat hbo-predikanten voor de plaatselijke kerk aantrekkelijker zijn, en dat de academische predikant wordt gepasseerd. Daarmee verdwijnt ook de kennis van de Bijbelse talen. Dat zou geen goede ontwikkeling zijn.
Ik grijp terug op het principe dat in de kerken geldt: dienaren van het Woord moeten onbezorgd van het evangelie kunnen leven. Zie daarvoor 1 Korintiërs 9:14 en Galaten 6:6. Uitgangspunt is niet het niveau van de opleiding, maar het onbezorgd zich kunnen wijden aan de geestelijke taak. Daarom pleit ik ervoor hbo-voorgangers en academische predikanten financieel op eenzelfde niveau te honoreren. Ter zijde: dit zou dan ook moeten gelden van de hoogleraren.
Op deze manier verdwijnt het oneigenlijke motief dat men met een hbo-voorganger voordeliger uit is.
Op deze manier is de aanstelling van zijinstromers, of het nu om evangelisten en meer traditionele gemeentepredikanten gaat, geen bedreiging maar een verrijking van het kerkelijke leven.