Afgelopen maandag zag ik een gesprek van Belgische jongeren op bezoek bij paus Franciscus. Dat was op ‘Katholiek Nederland TV, gepresenteerd door Roderick Vonhögen. Zij stelden de paus allerlei vragen en hij gaf antwoord. Ze waren niet specifiek gelovig en stelden bijvoorbeeld de vraag wat voor boodschap hij had voor jongeren voor wie het geloof in Christus niet zo veel betekende. Ze vroegen hem naar zijn eigen fouten, naar hoe je moet omgaan met angst, en aan het eind of hij ook een vraag had aan hen.
Zijn antwoorden waren ongeveer als volgt. Het leven draait om de menselijkheid. Wees authentiek. Angst hoort bij het leven. Jezus erkende de realiteit van de angst, want Hij zie meermalen: wees niet bang. Er is een goede angst die je bedachtzaam maakt, er is ook een slechte angst die je in elkaar drukt en waardoor je geen initiatieven durft te nemen. Als zijn eigen fout noemde hij de autoritaire manier waarop hij vroeger als jonge overste binnen de Jezuïetenorde leiding gaf. Het is veel belangrijker met mensen te praten en naar hen te luisteren. Zijn eigen slotvraag aan hen was: Waar is je schat? Ligt die in macht, geld en trots, of in goedheid en schoonheid? Een maatschappij die om macht en geld draait, is een wegwerpcultuur. Kinderen zijn niet welkom, jongeren zijn in groten getale werkloos en ouderen worden verwaarloosd. Als je schat in goedheid en schoonheid ligt, zie je om naar mensen en heb je oog voor hun leefomstandigheden. Hij sprak met sympathie over mensen die God hun leven lang zoeken maar Hem niet vinden.
Het was een fascinerend gesprek, omdat hij zo dichtbij kwam en zo begrijpelijk en herkenbaar sprak. Toen de jongeren naar buiten kwamen toonden ze zich dolenthousiast en diep ontroerd. De paus had bij hen een snaar geraakt. Ze voelden zich aanvaard en serieus genomen, en waren onder de indruk van zijn milde wijsheid.
Zelf was ik ook onder de indruk. Tegelijk borrelde een theologische, missionair-pastorale vraag bij mij omhoog. Ik herkende in de benadering van de paus de positieve benadering van mensen die ik als typisch rooms ervaar: alle mensen van goede wil, of ze nu God kennen of niet, zijn op weg naar God. Het gaat terug op een Vulgaatversie van de engelenzang: niet ‘vrede op aarde voor de mensen die Hij liefheeft’ (oudere tekstvariant), maar ‘vrede op aarde voor de mensen van goede wil’.
Een meeslepende gedachte is dat, dat alle mensen van goede wil delen in de vrede van God, maar ze spoort niet met het meer negatieve mensbeeld dat vanouds in het protestantisme domineert. De catechismus van Heidelberg leert dat de mens niet in staat is tot iets goeds en geneigd is tot al het kwade. Dit komt overeen met wat Paulus verklaart in Romeinen 3: Er is niemand die goed doet, ook niet één.
Daar staat tegenover dat Paulus in dezelfde brief, een hoofdstuk eerder, uitspreekt dat er heidenen kunnen zijn die Gods wet niet kennen, maar die in hun daden tonen dat wat de wet vraagt in hun hart geschreven is. Mensen dus die God niet kennen, maar die toch van goede wil zijn. We moeten wel bedenken dat Paulus daar nergens in zijn brieven een groot punt van maakt. Het gaat hem er eigenlijk alleen om duidelijk te maken dat Joden geen reden hebben zich boven heidenen te verheffen. Maar toch.
Kunnen wij protestanten op dezelfde manier niet-gelovigen meenemen is positieve waarden die wij samen delen, en op die grond hen aanvaarden als medepelgrims naar het koninkrijk van God? Er zouden diverse argumenten aangevoerd kunnen worden om dit te bepleiten. Het eerste is, dat Paulus de deur op een kier zet, zie de vorige alinea. Het tweede argument is, dat niet-gelovigen zich dan niet afgewezen maar aanvaard en serieus genomen voelen in hun oprechte intenties. Het derde is, dat die intenties inderdaad vaak genoeg oprecht zijn. Soms worden christenen erdoor beschaamd. Ten vierde is het pretentieus van mening te zijn dat je het beter weet dan een niet-gelovige. Wie zijn wij, dat wij zeggen dat zij het niet goed zien? Ten slotte, het kan om onze kinderen gaan die op het geloof en de kerk zijn afgeknapt juist omdat ze zo gevoelig zijn voor wat recht en goed is.
Misschien moeten wij voorzichtig de weg van de paus op gaan, om onderweg samen te ontdekken dat wij in onze keuzes voor het goede en schone falende mensen zijn die vergeving nodig hebben. Bovendien kunnen we dan aan onze niet-gelovige naasten laten zien hoe in onze beleving het goede en schone zich uitstrekken ook en zelfs primair tot God. Het is een kwestie van een goede dosering van wat wij naar voren brengen uit wat we geloven, om mensen in liefde vast te houden en hen niet nodeloos af te stoten.
Deze weg lokt mij aan, maar helemaal zeker ben ik er nog niet van.