In het ND van maandag 22 oktober gaat ds. Jaap Oosterhuis, voorganger van de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) te Winsum, in op de hoge laste die voor zijn kerkverband ontstaan om in de toekomst aan de pensioenverplichtingen voor oudere predikanten te kunnen voldoen. Zijn suggestie is: laten predikanten afzien van hun recht en vertrouwen op God. Paulus verklaart immers ook af te zien van zijn recht op onderhoud door de gemeenten dat hij als apostel heeft?
Ik denk dat in dit pleidooi enkele dingen misgaan. De eerste misser is een denkfout. Dat Paulus geen gebruik maakt van zijn recht laat onverlet, dat hij dit recht erkent; lees 1 Korintiërs 9. Hij beroept zich daarvoor op de bepaling uit de wet van Mozes, dat wij een dorsend rund niet mogen muilbanden. God geeft deze regel niet met het oog op de runderen, maar op de apostelen. Verder verwijst hij naar de praktijk in de tempel, dat de priesters hun deel van het offervlees krijgen. De denkfout in het beroep op Paulus is, dat afzien van een recht gelijkgesteld wordt met het opgeven van een recht. Dat is bij Paulus echter niet aan de orde.
Predikanten hebben het recht op voldoende verzorging, precies zoals Paulus dat verdedigt. En het is niet meer dan gepast dat gemeenten daarin hun verantwoordelijkheid beleven. Als de pensioen- of emeritaatsvoorziening van predikanten zou worden afgeschaft, zou aan dit recht van dienaren afbreuk worden gedaan. Dat is in strijd met wat Paulus naar voren brengt. Dit neemt niet weg dat een individueel predikant de vrijheid heeft te besluiten af te zien van zijn recht. Hij zou het volledige bedrag dat hij ontvangt per direct kunnen doorsluizen naar de rekening van de kerk. Hier mag echter geen enkele morele druk door ontstaan op anderen dat ze hetzelfde doen. Dat zou een aantasting betekenen van hun recht. Dit is niet alleen een juridische kwestie, het is een voluit geestelijke zaak. Paullus handelt in de geestelijke vrijheid.
Maar er is nog iets mis aan het pleidooi van collega Oosterhuis. De kerken komen voor zware lasten te staan. Dan doet het afbreuk aan de onderlinge gemeenschap als die lasten eenzijdig worden afgewenteld op één groep binnen de kerken. De onderlinge solidariteit vraagt dat wij dit samen dragen. Van twee kanten kan die onderlinge solidariteit worden toegelicht. Van beide kanten wordt duidelijk dat predikanten geen uitzonderingspositie innemen.
Gemeenteleden hebben doorgaans een maatschappelijke functie (gehad), waarin zij pensioenrechten opbouwen (of hebben opgebouwd). Door de financiële crisis staan ook maatschappelijk de pensioenen onder druk. Daar kan ieder met een betaalde baan mee te maken krijgen. Het is billijk dat de oudedagsvoorziening van predikanten gelijk op loopt met de trends in de maatschappij en dat zij een bedrag krijgen dat op enigerlei wijze in verhouding staat tot wat maatschappelijk gangbaar is. Er is geen enkele goede reden te bedenken om die verhouding scheef te trekken.
Van de andere kant: predikanten zijn ook gemeenteleden, ook zij dragen financieel bij aan de kerk, als het goed is, in gelijke mate als de andere leden. Aan de zware lasten van de kerken dragen zij mee hun steentje bij. Nee, zij zijn niet de enigen die daarvoor opdraaien, dat doen we met elkaar.
Een laatste misser is, dat met deze suggestie aan predikanten af te zien van hun recht, de verantwoordelijkheid van de kerken wordt afgenomen voor het onderhoud van hun voorgangers op hun oude dag. Dat is ongewenst. Als we voor de gemeente wegen openen om onder haar verantwoordelijkheid uit te komen, op welk vlak dan ook, zijn we als dienaars van het Woord verkeerd bezig.