Discriminatie in Israël

Discriminatie is niet per definitie een negatief woord. Discriminatie betekent ‘onderscheid’. Soms is het maken van onderscheid terecht. Zo maakt de wet onderscheid tussen minderjarigen en meerderjarigen. Onderscheid is dan nodig om mensen recht te doen. Soms is er sprake van bewust gekozen positieve discriminatie. Dat betekent dat de verschillen, bijvoorbeeld tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, op zichzelf genomen geen aanleiding mogen zijn om te discrimineren, maar dat de achterstandssituatie van één van de groepen de wens oproept deze groep tijdelijk voor te trekken.

Deze inleiding is nodig om bij de titel ‘Discriminatie in Israël’ niet meteen negatieve associaties te krijgen. Israël is een Joodse staat. Daarmee wordt eigenlijk gezegd dat Joden in Israël positief worden gediscrimineerd. Iedere Jood of Jodin, waar hij of zij in de wereld woont, heeft het recht zich in de staat Israël te vestigen en daar Joods staatsburger te worden. Niet-Joden hebben dat recht niet. Onder bepaalde voorwaarden mogen zij wellicht voor een bepaalde tijd in Israël wonen, maar zij kunnen niet worden genaturaliseerd tot Israëli.

Voor deze positieve discriminatie is veel te zeggen. Het Joodse volk heeft door de eeuwen heen veel te lijden gehad van de volken in wier midden het woonde. Het is onderdrukt, vervolgd, belasterd, geïntimideerd, verdreven, gedeporteerd, vermoord. Eindelijk heeft het een eigen plek op aarde verkregen, waar het zelf de dienst mocht uitmaken en niet van de willekeur van anderen afhankelijk was, de plek die aan de vaderen was beloofd en waar voorheen vele generaties hebben gewoond.

Hoe lang kan deze positieve discriminatie stand houden zonder onrechtvaardig te worden? Die vraag houdt mij bezig. Ik heb er geen antwoord op. Laat ik toelichten waardoor mijn verlegenheid is ingegeven. Drie situaties waarvan ik kennis nam zetten mij aan het denken.

In juni 2010 ontmoette ik samen met anderen in Amman een Palestijnse predikant van de lutherse gemeente aldaar, die in Jeruzalem was geboren en getogen en wiens voorgeslacht daar eeuwen lang had gewoond. Hij vertelde dat hij van de Israëlische autoriteiten geen toestemming kreeg terug te keren naar Jeruzalem om zich daar te vestigen.
Het tweede voorbeeld stond een maand of twee geleden in de krant. Vluchtelingen uit Sudan waren naar Israël uitgeweken, en de Israëlische overheid weet niet wat ze met deze vluchtelingen aan moet. Eigenlijk is voor hen geen plaats. Ze zijn niet Joods en ook behoren ze niet tot de Arabische ingezetenen.
Ten slotte refereer ik aan een bericht in het ND van afgelopen maandag. Messiasbelijdende Joden worden door de Israëlische overheid niet als Joden erkend en daarom wordt hun het recht op het Israëlische staatsburgerschap ontzegd.

Wat in deze drie voorbeelden naar voren komt is, dat mensen worden gediscrimineerd op grond van afkomst, ras of godsdienst. Zijn dat eigenlijke gronden voor discriminatie? In alle andere delen van de Westerse wereld vinden we van niet. Ik begrijp de Joodse terughoudendheid wel. Het is het antwoord op de eeuwenlange bedreiging van de eigen identiteit die tot op de dag van vandaag voortduurt. Daarmee is het antwoord echter nog niet gerechtvaardigd.

Zou het niet goed zijn hier het nieuwtestamentische perspectief van ‘alle volken’ die mogen delen in het verbond te betrekken? Dit perspectief begint al bij Gods belofte aan Abram: ‘In u zullen alle geslachten van de aarbodem gezegend worden’ (Genesis 12). Er is veel vertrouwen voor nodig om de eerste stap in deze richting te zetten. En dan moet dit voorstel ook nog komen uit het brein van een christen, een vertegenwoordiger van die wereldwijde beweging die zich te vaak zo anti-joods heeft opgesteld.

Maar toch …

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , . Bookmark de permalink.