Drempelloze kerk

Deze week kreeg ik een informatieblad door de bus over de studierichting Godsdienst – Pastoraal Werk van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE). Eén van de studenten ontvouwde daarin zijn visie op de gemeente en hij verklaarde dat zijn droom is een drempelloze kerk. Het blad is met het oud papier verdwenen, zodat ik de finesses van zijn verantwoording niet kan meenemen in dit stukje. Maar zijn uitspraak is bij mij blijven haken. Is dat mogelijk, een drempelloze kerk? Los van het genoemde artikel denk ik over die vraag na.

In mijn eerste punt van overweging kom ik de betreffende student een eind tegemoet. Er zijn onnodige drempels die geslecht moeten worden. Daarbij kan gedacht worden aan het gebruik van voor buitenstaanders onbegrijpelijk geloofsjargon, aan gesloten groepen waar nieuwkomers met argwaan worden bekeken en achter hun rug om besproken, aan een praktijk waarin het getuigenis naar buiten in Woord en daad ontbreekt. Door zulke handelwijzen worden drempels opgeworpen die het voor anderen bijkans onmogelijk maken nieuwe intreders te worden.

Er zijn dus drempels in de deur van de kerk die onnodig en onwenselijk zijn. Maar dit betekent nog niet dat de ideale kerk zonder drempels is. Wat bedoelen we precies, als we het hebben over een kerk met of zonder drempels? Dan willen we zeggen dat er belemmeringen kunnen zijn om probleemloos in die kerk mee te kunnen draaien. Die belemmeringen kunnen door de kerkleden of door de gang van zaken in die kerk worden opgeworpen, het kunnen ook emotionele belemmeringen zijn die door de binnentreder worden gevoeld. De aanwezigheid van drempels betekent niet, dat de toegang tot de kerk onmogelijk is, ze betekent dat die toegang door wat voor factoren ook bemoeilijkt wordt.

Is het tegen die achtergrond realistisch en wenselijk te streven naar een drempelloze kerk? Ik kan allerlei elementen bedenken die wezenlijk zijn voor het kerk-zijn, maar die door buitenstaanders als belemmeringen kunnen worden ervaren.

Een eerste belemmering zou kunnen zijn het feit dat die gemeente al een bestaande groep is, waar de mensen elkaar kennen, waar een bepaalde verstandhouding is. Al is die groep open naar gasten, in het beste geval is die dat, dan nog voelt die persoon zich aanvankelijk vreemd. Dit gevoel zou alleen kunnen worden weggenomen als die gemeenschap er niet was. Maar dan stelt de gemeente niets voor.

Een tweede onvermijdelijke belemmering kan zijn, dat die gemeente haar eigen gebruiken heeft, die voor haar vanzelf spreken, maar voor de nieuwkomer aanvankelijk weinig inzichtelijk zijn: bidden, de rol van een voorganger, staan en zitten, stil zijn, liederen die onbekend zijn, een orgel, andere instrumenten, een muziekstijl (van polulair naar meer klassiek).

Daar komt bij: het gedrag en de ethiek van christenen. Zij maken problemen van zaken waar de nieuwkomer nog nooit over gepiekerd heeft dat die niet goed zouden zijn. Dat roept vragen op en wellicht ook weerstand. Waarom elke zondag naar de kerk? Waarom niet ongehuwd samenwonen? Waarom moet ik me voor de rest van mijn leven binden als ik er helemaal bij wil horen?

Dat brengt me bij de laatste drempel: de verkondiging van het evangelie. Paulus schrijft ergens dat het evangelie niet naar de mens is. Het ligt niet in het verlengde van zijn eigen wensen. God strijkt tegen onze haren in. Zeven maal zeventig maal vergeven, de ander voortreffelijker achten dan jezelf, erkennen dat je zo slecht bent dat je zonder Jezus verloren gaat, dat roept bevreemding op en verzet.

De gemeente heeft daarom sociale en geestelijke drempels doordat zij anders is dan de wereld en doordat haar boodschap tegendraads is. Die drempels kunnen wij niet wegnemen. Dat moeten we ook niet willen. Zonder drempels zou het verschil tussen kerk en wereld wegvallen. De heilige Geest kan ervoor zorgen dat nieuwkomers niet over die drempels vallen, maar eroverheen stappen.

Dit bericht is geplaatst in Logboek. Bookmark de permalink.