Onder de titel ‘Voorgoed verbonden’ hebben de deputaten Kerk en Israël van de CGK in april 2012 een brochure uitgegeven over de verhouding tussen kerk en Israël. Zij geven daarin rekenschap van de uitgangspunten voor hun beleid en willen er duidelijkheid mee geven over hun positie. In tien punten wordt de visie op de onderlinge relatie samengevat. Er staan mooie dingen in de brochure, maar ze laat aan duidelijkheid nog wel wat te wensen over.
Allereerst kan de vraag worden gesteld: Wat wordt er met ‘Israël’ bedoeld? De eerste stelling luidt: ‘God blijft trouw aan Israël, het volk dat Hij als eerste gekozen heeft en liefheeft’. Hier wordt over Israël gesproken als de historische grootheid die door de vervulling van de belofte aan de aartsvaders is ontstaan.
De derde stelling sluit hierbij aan, maar geeft er een enorme uitbreiding aan: ‘Gelovigen uit de volken mogen zich met hun kinderen ingelijfd weten bij Israël’. Hier is Israël het historisch ontstane volk plus allen uit de volken die door het geloof in Jezus als Messias de God van dit Israël hebben leren kennen. Consequent doorgedacht zouden we op grond van Romeinen 11 dan moeten toevoegen: minus degenen onder dit historische volk die Messias Jezus verwerpen. Hier wordt Israël de gemeente van het nieuwe verbond uit Jezus-als-Messias-belijdende Joden en daarbij ingelijfde in Jezus gelovende niet-Joden.
In geen van de volgende stellingen wordt deze uitbreiding en beperking echter volgehouden. Er wordt gesproken over de verbondenheid van de kerk met Israël. Dit veronderstelt dat het om twee grootheden gaat. De naam Israël wordt zelfs toegepast op de volksgemeenschap waarvan het grootste deel Jezus Christus niet erkent als de vervulling van de Schriften.
Verder wordt in de negende stelling gesproken over politieke perspectieven van de verzoening in Christus en in de uitwerking daarvan wordt vrij terloops de staat Israël genoemd. Ten slotte wordt in stelling 10 gezegd: ‘Met Israël geloven wij dat God een nieuwe toekomst schept.’ Hier is Israël kennelijk het Israël voor zover dat vasthoudt aan het Joodse geloof.
Al met al onderscheid ik hier vijf betekenissen van ‘Israël’ die elkaar deels overlappen en deels uitsluiten. De duidelijkheid zou ermee gediend zijn, als deze verschillende betekenissen expliciet van elkaar zouden zijn onderscheiden en in relatie tot elkaar zouden zijn gebracht.
Twee brandende vraagstukken hangen met de invulling van ‘Israël’ samen. De eerste is die van de staat en het land. Daarover is de brochure summier. Over de staat en het land wordt het volgende gezegd: ‘In (de stichting van) de staat Israël denken wij voorzichtig iets te bespeuren van een bewijs van Gods trouw en een teken van hoop.’ ‘Maar ook Palestijnen hebben recht van bestaan. Historisch gezien hebben ook zij recht op leefruimte in het ‘heilige land’.’ Helaas worden deze uitspraken niet nader in de Bijbel gefundeerd. Hoe weten we nu dat de voorzichtige geloofsuitspraak over de staat Israël meer is dan een uiting van opportunisme? Ik zou me goed kunnen voorstellen dat de deputaten zich niet willen vastleggen op een bepaalde Israëltheologie ten aanzien van staat en land. De duidelijkheid zou er echter mee gediend zijn als dit eerlijk werd uitgesproken en als de diverse standpunten naast elkaar werden gezet.
De tweede brandende kwestie is de zogenoemde vervangingstheologie, die stelt dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen. Het is tegenwoordig erg in deze verontwaardigd van de hand te wijzen. Echter, indien, zoals boven is aangeroerd, de gelovigen uit de niet-Joden in Israël zijn ingelijfd en de niet in Jezus gelovende Joden van de olijfboom Israël zijn afgekapt, komen we er wel bij in de buurt.
Zelf heb ik tot nu toe de ‘oplossing’ gezocht in het spreken over vervullingstheologie in plaats van vervangingstheologie: de kerk is de vervulling van Israël, en voor het niet-messiasbelijdende deel van het Joodse volk is er nog een belofte van terugkeer in Gods mededogen. Hoewel ik nog steeds voorliefde heb voor de term ‘vervulling’, vraag ik me inmiddels af of hiermee principieel zo veel verschil wordt gemaakt. Zeker, het is grote winst te erkennen dat God Israël niet afgeschreven heeft, maar met het ongelovige deel nog een toekomst tegemoet gaat. Echter, indien dit betekent dat ook dit deel van het Joodse volk zich bij die kerk van gelovigen uit Joden en niet-Joden voegt, komt het er toch op neer dat die kerk uit Joden en niet-Joden de periode van het volk Israël als het volk van het oude verbond aflost.
Voor de duidelijkheid zou het aan te bevelen zijn als de deputaten hierover iets zouden zeggen.