Een nieuw ondertekeningsformulier

Ambtsdragers in kerken van gereformeerde belijdenis zetten meestal niet alleen hun handtekening onder de belijdenis, want wat bedoel je dan precies met die handtekening? Nee, voor de duidelijkheid ondertekenen ze een verklaring over de binding aan de belijdenis die alle dubbelzinnigheid moet vermijden. Duidelijkheid is altijd een goede zaak.

Nu stond 12 november in het ND dat de commissie voor de herziening van de kerkorde in de GKv een voorstel doet voor een nieuw formulier. De jonge generatie ambtsdragers vindt het oude te streng, te precies en te veel uitgaan van wantrouwen. Ik kan me daar iets bij voorstellen. Dat impliceert natuurlijk niet dat het nieuwe tekstvoorstel een verbetering is. Die vraag zie ik in dit stukje onder ogen.

Voor mijn eerste opmerking moet even een aanloopje nemen. De ‘oude’ GKv-verklaring is al een redactionele herziening van de oorspronkelijke tekst die in de CGK nog steeds geldt. Die is nog strikter, en eerlijk gezegd, daar is wel kritiek op te maken.
In de CGK-versie verklaart de ondertekenaar ‘dat alle artikelen en stukken van de leer, in de drie formulieren van enigheid begrepen, in alles met Gods Woord overeenkomen.’ De oude GKv-versie heeft daarvan gemaakt: ‘dat wij er hartelijk van overtuigd zijn dat de leer van de drie formulieren van eenheid in alle delen geheel met Gods Woord overeenstemt.’ Waar ik tegenaan loop is de toevoeging ‘in alles’. Alle artikelen en stukken van de leer komen overeen met Gods Woord. Akkoord. Maar ‘in alles’? Wat wordt daarmee bedoeld? In alle onderdelen? Lijkt me aannemelijk. Maar ook: in alle formuleringen? Dat wordt in de wandelgangen altijd ontkend. Maar waar ligt de grens tussen formulering en inhoud? Komt de inhoud niet tot je door middel van de formulering? En klinkt ‘in alles’ niet te absoluut om afstand te mogen nemen van formuleringen? ‘In alles’ vraagt om verduidelijking. En als die niet kan worden gegeven, moeten die woorden er maar uit. In ieder geval moet voorkomen worden dat ze een ingang voor willekeur bieden, dat dus in het ene geval ‘in alles’ strikter wordt gehanteerd dan in het andere.

Misschien moeten we ‘in alles’ maar vervangen door het woord in de vigerende GKv verklaring: ‘geheel’. Dat klinkt iets minder absoluut, minder toegespitst op de details, al loert daar ook de vraag naar de verhouding van vorm en inhoud om de hoek. Het nieuwste voorstel is nog ruimer: wij verklaren van harte in te stemmen met de leer van de Bijbel, zoals die wordt beleden in de aanvaarde belijdenissen. Hier doet het probleem tussen vorm en inhoud zich niet voor.

Is de rest van het nieuwste voorstel  een verbetering? Voor twee punten zou ik aandacht willen vragen. Niet dat ik er een pasklare mening over heb, maar ik denk wel dat hierover de discussie zal moeten gaan.

Het eerste punt is de formulering van de situatie dat we niet meer achter onze handtekening staan. In de bestaande verklaring  wordt gezegd: ‘Voor het geval wij ooit een bedenking tegen deze leer of een afwijkende mening zouden krijgen.’ Dit wordt in het voorstel vervangen door: ‘Wanneer wij op enig onderdeel van de leer verschil ervaren tussen de leer van de Bijbel en de inhoud van de genoemde belijdenisgeschriften’.
Het zal niet de bedoeling zijn geweest, maar eigenlijk is de nieuwe formulering strenger dan de oude. In de oude wordt alleen maar verklaard dat de belijdenis met de Bijbel overeenkomt. Maar dat sluit niet uit dat er belangrijke dingen in de Bijbel staan die niet in de belijdenis voorkomen. Ik noem maar iets: de plaats van Israël. Dat is een verschil tussen de belijdenis en de Bijbel. Volgens de gangbare belijdenisverklaring is dat geen probleem, maar volgens het nieuwe voorstel wel.

Het tweede punt betreft de ontslagclausule die in de klassieke CGK-verklaring het duidelijkst is: als we met een afwijkend gevoelen naar de kerkelijke vergadering zijn gegaan, verklaren wij dat we te allen tijde ons gewillig onderwerpen aan het oordeel van die vergadering, ‘op straffe van schorsing uit de dienst’. Het nieuwe voorstel beperkt zich tot de verklaring: we zullen ‘ons houden aan de aanwijzingen van de bevoegde kerkelijke vergaderingen’.

Het laatste klinkt minder grimmig, maar is in feite benauwender. De klassieke formulering biedt namelijk een morele uitweg voor het geval ik in mijn geweten niet kan instemmen met wat de kerkelijke vergadering heeft uitgesproken. Met het noemen van de clausule wordt die mogelijkheid ingecalculeerd. Natuurlijk stem ik niet in met de kerkelijke vergadering, wanneer ik dat in mijn geweten voor God niet kan verantwoorden. Dat wel te eisen zou een klap zijn in het gezicht van het gereformeerde kerkrecht. Dat is erop gebaseerd dat wij God meer gehoorzaam zijn dan de mensen, tot en met de situatie waarin wij moeten zeggen: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders.’ Maar dan is de consequentie is wel dat ik geschorst word. Daarover zal ik me dan niet beklagen. Dat zo’n morele ontsnappingsclausule in het voorstel ontbreekt, lijkt me verlies.

Opmerkelijk dat juist een kerkverband dat artikel 31 van de kerkorde wil onderhouden, hier niet mee aandacht aan geeft. Artikel 31 gaat er toch juist over, dat ik alle kerkelijke uitspraken voor bindend houd, tenzij wordt aangetoond dat die in strijd zijn met de Bijbel.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , . Bookmark de permalink.