Een nieuw perspectief op de boodschap van Paulus

Op hun jaarvergadering hebben de predikanten van de Gereformeerde Bond in de PKN van een van hen, prof.dr. Gijsbert van den Brink, een introductie gekregen over de zogenoemde ‘new perspective’ op Paulus. Het grote belang van dit nieuwe verstaanskader om aan Paulus recht te doen wordt niet altijd goed begrepen. Daarom besteed ik er graag aandacht aan.

Dat Van den Brink een deskundige inleider in deze materie is, heeft hij al eerder laten blijken in de Christelijke dogmatiek, die hij samen met zijn collega Kees van der Kooi heeft geschreven. Zorgvuldig vertolkt hij de kern van waar het de pleitbezorgers van deze nieuwe interpretatie om gaat. Die kern ziet er als volgt uit.

Als Paulus spreekt van behouden worden door ‘werken der wet’, doelt hij niet op een leer van verdienstelijke goede werken waardoor iemand een recht kan verwerven op het eeuwige leven, maar dan gaat het hem om het navolgen van specifieke Joodse voorschriften die het volk onderscheiden van alle andere volken. Met name denkt hij dan aan de besnijdenis, de reinigingsregels en de bepaling van de sabbat (in Galaten) en aan de Joodse wet als geheel (in Romeinen). Dat zijn de zogeheten ‘identity markers’, de identiteitsbepalende kenmerken voor de groep, in dit geval het volk van God.

Waar de apostel zich tegen verzet is een leer waarin deze ‘identity markers’ voorwaardelijk worden gesteld voor de deelname aan het volk van God dat het nieuwe leven van Christus ontvangt. Met andere woorden: Paulus’ tegenstanders verdedigden geen verdienstenleer, maar wel een soort voorwaardenleer, om het volk van God herkenbaar te houden aan zijn eeuwenoude onderscheidende kenmerken. Nee, zegt Paulus, een mens wordt vrijgesproken en als Gods kind aanvaard niet onder de conditie van aanpassing aan de groepsmoraal, maar door het geloof in Christus.

Van den Brink noemt volgens het verslag in het ND van 5 januari deze nieuwe benadering een aanvulling op en verrijking van ons inzicht in Paulus’ rechtvaardigingsleer, maar ook een tekortdoen aan deze leer. Dit komt overeen met zijn beoordeling in de Christelijke Dogmatiek waarin hij zowel de bijval als de kritiek die het nieuwe perspectief oproept, onderschrijft (ervan uitgaande dat hij van dit gedeelte de eerste auteur is). Daar wil ik graag op reageren, zowel in waarderende als in kritische zin.

Waardering heb ik voor het feit dat hij deze aandacht voor de nieuwe interpretatie vraagt en voor de evenwichtige wijze waarop hij die beschrijft. De verdedigers van het nieuwe perspectief beroepen zich op het feit dat in Paulus’ dagen de Joodse reflectie op de godsdienst geen verdienstenleer kenden. Verder kun je vaststellen dat Paulus in zijn brieven nergens de verdienstelijkheid noemt als het angelpunt in de voorstelling van zaken bij zijn tegenstanders. Het nieuwe inzicht brengt ons dichter bij Paulus’ boodschap.

Mijn moeite richt zich op de kritiek die Van den Brink tegen de nieuwe zienswijze uit. Hij brengt naar voren dat het een algemeen verschijnsel in de menselijke godsdienstigheid miskent. Er schuilt altijd een neiging in zich te beroemen op eigen inzichten en levenswandel. Dit gevaar van religieuze zelfgenoegzaamheid zou in de traditionele uitleg wel maar in de nieuwe uitleg niet worden gehonoreerd. Dat laatste is volgens mij niet het geval. Vooral James Dunn, voor mij de meest gezaghebbende vertegenwoordiger van de ‘new perspective’, heeft oog voor het bredere religieuze klimaat waarin de identiteitsbepalende kenmerken gaan functioneren. Zelfs al zou hij dat niet hebben, dan nog is het er eenvoudig mee te verbinden.

De ‘new perspective’ laat alle ruimte om er oog voor te hebben dat de ‘identity markers’ op een geestelijk hoogmoedige manier functioneren, zodat Paulus’ kritiek op het vasthouden daaraan wel degelijk breed toepasbaar is op alle gebruiken, gedragingen en opvattingen die door een groep (zoals de Gereformeerde Bond, om slechts één optie te nomen) worden gehanteerd om zich te onderscheiden van anderen, inclusief de voorwaardelijke rol die deze kenmerken gaan spelen en de zelfgenoegzame en neerbuigende houding die daarmee gepaard kan gaan.

Dat impliceert in de context van Paulus echter niet dat daarbij een officiële leer van verdienstelijkheid heeft meegespeeld. Dat lijkt op het eerste horen misschien wel van weinig belang, lood om oud ijzer, hoe dat precies zat, maar dat is het niet. Op één punt maakt het wel degelijk verschil of Paulus zich tegen een verdienstenleer heeft verzet, dan wel tegen een voorwaardenleer. Dat is op het punt van de ethiek. Ik probeer dat kort uit te leggen.

Als Paulus zich tegen een verdienstenleer keert, kan zijn stelling dat in Christus de wet heeft afgedaan dáárop gericht zijn, dus op de gehoorzaamheid aan de wet als verdienende oorzaak van de rechtvaardiging. Zo is het in de gereformeerde ethiek vaak uitgelegd: dat de wet heeft afgedaan, betekent niet dat ze niet meer als richtsnoer gezaghebbend geldt, het betekent alleen dat ze niet meer functioneert als een middel om verdiensten te verwerven. De lutherse ethiek zette hier andere accenten, maar dit ter zijde. Maar als de wet als zodanig nog de dienst uitmaakt in de ethiek, blijft de ethiek fundamenteel een gebodsethiek.

Wanneer echter de verdienstelijkheid geen leerstellige rol speelt, heeft de notie dat de wet heeft afgedaan een veel zwaarder gewicht. Dat betekent dan dat de gehoorzaamheid zich ergens anders aan oriënteert, bijvoorbeeld aan de liefde, of de christelijke identiteit, of aan het geloof van de gemeente of de navolging, of aan een van de mogelijke combinaties daarvan. Niet dat de tien geboden dan geen rol meer spelen. Zij doen dat echter omdat en voor zover zij dienstbaar zijn aan dat andere christelijke principe. Dat geeft aan de ethiek een grotere flexibiliteit en actuele focus. In allerlei ethische vraagstukken maakt de ‘new perspective’ echt een verschil.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , , , . Bookmark de permalink.