Om meerdere redenen heeft het vraaggesprek van Rien van den Berg met ds. Wim van der Schee in het ND van 14 april mij mateloos geboeid. In de eerste plaats door de lenigheid van denken en de trefzekerheid van formuleren. In de tweede plaats omdat ik Van der Schee tijdens de commotie over mijn boek De geloofwaardigheid van de Bijbel eens bij een gelegenheid ontmoette en hij toen sympathieke woorden tot mij sprak. Zoiets vergeet je niet. In de derde plaats omdat mij niet eerder de identiteit van Henk Jasperse was onthuld, die tien jaar geleden de vrijgemaakt gereformeerde wereld op haar kop zette met zijn postmoderne twijfels. Het blijkt dus de pseudoniem van Wim van der Schee te zijn geweest! In de vierde plaats: net als hij heb ik me de boodschapper van ongemakkelijk nieuws gevoeld, het kind dat roept dat de keizer geen kleren aan heeft. En in de vijfde, allerbelangrijkste plaats ben ik erdoor geboeid doordat hij laat voelen wat de kern van het postmodernisme is.
Bij postmodernisme dacht ik altijd dat het het tweelingbroertje was van de belevingscultuur. Mensen willen niet langer allerlei aspecten van het leven verklaard en met elkaar in verband gebracht hebben tot één groot beredeneerbaar systeem, maar nemen genoegen met flarden van ‘waarheid’. Deze flarden ontlenen de kracht van waarheid daaraan dat ze voor iemand iets betekenen, omdat de betrokkene er iets bij voelt dat hem/haar aanspreekt. Hoewel dit vaak een rol speelt in postmodern denken, is dit toch niet de kern ervan.
Niet bij Van der Schee in ieder geval. Hij moet niet veel hebben van het evangelische jasje waarin het evangelie tegenwoordig vaak gegoten wordt. Intrigerend is dat hij dit jasje wel in verband brengt met ‘de setting van het postmodernisme: belevingscultuur verstopt achter christelijke woorden. Al die vermoeiende dingen van een persoonlijke relatie met God hebben, Jezus in je hart hebben, de nadruk op bijzondere ervaringen, genezingen, bevrijdingspastoraat, you name it.’
Van die oppervlakkige belevingscultuur moet hij dus niet zo veel hebben, maar hij herkent hij zich wel in het postmodernisme. Hoewel hij dat niet uitlegt, kan uit zijn ontboezemingen worden afgeleid waar hij op doelt. Hij legt de nadruk op leren, eerst zelf leren en dan anderen leren. Op de ene of andere manier bevredigt het hem niet dat hij geacht wordt de dingen te wéten.
Ik proef bij hem een diepe argwaan tegen de pretentie van alles te weten over God en over hoe het geloof in elkaar zit. We verstoppen ons zo snel achter onze woorden. We gebruiken ze om onszelf niet bloot te hoeven geven, om onze twijfels en angsten te onderdrukken en oordelend anderen op een afstand te houden. Onze opvattingen worden ongeloofwaardig omdat wij ons ermee compromitteren.We houden onze eigen zekerheden overeind in plaats van te leven in onvoorwaardelijk vertrouwen. En daar gaat het toch om in het evangelie dat wij in onze meningen verpakken.
Waar ligt dan je houvast, als je formuleringen van de waarheid dubieus zijn geworden? In bemind worden en uit kracht daarvan zelf leren beminnen, in een leerschool die een leven lang duurt. Hier wordt de fundamentele, gerechtvaardigde twijfel omgebogen in een vruchtbare houding van geduldig oefenen in het besef dat je geliefd bent.
Maar hoe weet je dat je geliefd bent? Dat is op basis van mystieke beleving, waarover Van der Schee het ook heeft. Het verschil met de evangelische beleving is niet alleen dat ze minder oppervlakkig is, maar vooral dat ze ervoor waakt dat ze niet een functie wordt van het goede gevoel. Dan perverteert ze namelijk weer tot een instrument ten dienste van het religieuze eigenbelang. Echter, de neiging die pure ervaring van de ontmoeting met God te functionaliseren blijft bestaan zolang we leven. Daarom blijft de geloofszekerheid aangevochten zolang we leven.
Hier krijgt het postmodernisme een positieve spits. Ik denk dat ik het nu beter begrijp. Dit nieuwe inzicht helpt me integer met geloven om te gaan. Wim, bedankt.