Het was maar een klein berichtje in de krant van afgelopen zaterdag, maar het bleef wel bij me haken. De PKN heeft de CGK, de GKV, de NGK en de voortgezette GK uitgenodigd voor een gesprek over de vraag, of er nog dwingende redenen zijn om onze gescheidenheid voort te gaan. De uitnodiging gaat vergezeld van een argument: de kerk is geroepen getuige te zijn in deze tijd van secularisatie en ontkerkelijking. Dat roept de dringende vraag op: kunnen we het ons nog wel veroorloven gescheiden op te trekken? Die vraag appelleert aan ons geweten.
We zouden deze uitnodiging op afstand kunnen zetten door onze positiebepaling nog eens duidelijk uiteen te zetten. Zo’n reactie ligt voor de hand. Immers, de identiteit van ons kerk-zijn is hiermee in het geding. Als wij ingaan op de uitnodiging, staan wij toe dat de legitimiteit van ons eigen kerk-zijn ter discussie wordt gesteld. En daar hebben we ons nu juist altijd sterk mee gemaakt. We hebben altijd met ernst verklaard dat wij niet anders konden dan afgescheiden kerk te zijn naast de Hervormde kerk en de Gereformeerde kerken (synodaal), die later gefuseerd zijn tot de Protestantse kerk. Onze afzonderlijkheid was geen kerkje spelen, maar heilige roeping. Ingaan op de uitnodiging vraagt dan wel enig omdenken.
Laten we ze eens langs lopen, de argumenten die zijn aangevoerd tegen hereniging. Ik blijf daarbij dicht bij huis en beperk me tot het perspectief van de CGK. Vanuit haar historische identiteit zouden twee bezwaren naar voren kunnen worden gebracht. De eerste is, dat wij in gehoorzaamheid aan Christus een confessionele, bevindelijke kerkgemeenschap willen zijn. We houden elkaar aan de leer van de Reformatie, niet als een formele standaard waarmee we elkaar de maat nemen (idealiter), maar als een doorleefde werkelijkheid waarin we elkaar herkennen en aanvaarden. In de breedheid van de PKN ontbreekt deze geestelijke kerkelijke grondslag, en daarom staan we niet op hetzelfde fundament.
De tweede reden ligt daar niet ver vandaan, maar kiest een wat andere invalshoek. In onze belijdenis worden drie kenmerken van de kerk genoemd: de zuivere verkondiging van het Woord, de zuivere bediening van de sacramenten, en de beoefening van de kerkelijke tucht op mensen die aan de leer van het evangelie tekortdoen of er waarneembaar niet uit leven. Deze tucht wordt in de PKN niet gehandhaafd en daarom mist deze kerkgemeenschap de kenmerken van de ware kerk. Want als de tucht wordt verwaarloosd, worden ook de verkondiging en de sacramentsbediening aangetast. Daarom kunnen wij niet met de PKN één zijn. Misschien wel met een plaatselijke gemeente, maar niet met het landelijke verband.
Ik merk dat ik het massief heb neergezet. Er is geen speld tussen te krijgen. En we zeggen het ook nog met een bloedend hart. Maar is dit het gepaste antwoord? Om meerdere redenen denk ik van niet. In de eerste plaats zijn we het aan Christus verplicht alle kansen te benutten de eenheid van zijn lichaam te dienen. Zelfs al zou het benutten daarvan niet meteen tot kerkelijke eenheid leiden, het dwingt én de PKN én ons ons rekenschap te geven van onze pretentie dat wij ware kerk van Christus zijn en dat als zodanig ons kerkverband bestaansrecht heeft. Maar er is meer.
Ik vraag mij wel eens af: hoe ver zijn wij verwijderd geraakt van de taal en de spiritualiteit van onze belijdenisgeschriften? Er komt zo veel op de gemeente, op onze jongeren af. Onze westerse individualiserende, op zelfverwerkelijking gerichte samenleving gaat niet aan ons voorbij. In onze beoordelingen beschouwen wij onszelf de maat van alle dingen. Als we het ergens niet mee eens zijn en er wordt niet naar ons geluisterd, zoeken we onze eigen weg. Dat wij overgeleverd zijn aan het vrijmachtige, genadige goeddunken van de Allerhoogste, is ver weggezakt. Moeten we niet erkennen dat we deze slag aan het verliezen zijn? Dat betekent niet dat we deze aanspraken moeten opgeven, maar misschien wel dat, als het leven er uit is, we niet op een al te formele manier moeten blijven proberen de schijn op te houden. Laat het Woord maar zijn kracht bewijzen in het leven van voorgangers en van de gemeente. In ieder geval, leer van een kerkverband dat al veel langer hiermee worstelt.
Wat de tucht betreft, dat is ook voor ons niet de gemakkelijkste materie. Ze wordt selectief toegepast, en daarmee is ze niet gespeend van willekeur. Dominees en andere ambtsdragers die in leer en leven zich te buiten gaan, worden erdoor getroffen, verder in veel gemeentes paren die ongehuwd samenwonen en praktiserende homofielen. In vergelijking daarmee is de kerk ten aanzien van echtscheiding en hertrouwen opmerkelijk toegeeflijker, is mijn waarneming. En wanneer wordt iemand van het avondmaal afgehouden als hij of zij niet bereid is tot verzoening? Tegenvraag: maar als de pijn nu eens zo groot is dat verzoening prematuur is, moet zo iemand dan de troost van Christus worden onthouden? Hoe gaan we ermee om als iemand slordig is in de kerkgang? En, belangrijkste vraag: heeft de tucht geen averechts effect als ze wordt toegepast op de mondige mensen uit de 21e eeuw? Het bedoelde effect is de persoon in kwestie terug te brengen tot Christus en de gemeente. Maar het toepassen van tucht staat haaks op het moderne levensbesef en leidt dus tot onbegrip. Daar gaat nog een probleem aan vooraf: dat moderne levensbesef maakt het moeilijk voor de ambtsdragers die daar ook mee behept zijn, de tucht zuiver in te zetten.
Er is nog een punt van overweging. Na een periode van diepe crisis is de PKN bezig de weg naar het hart van het evangelie terug te vinden. Juist als het gaat om de zoektocht van (post)moderne mensen naar woorden en vormen die ertoe doen, omdat ze een inhoud van blijvende waarde bevatten, kunnen we van de PKN wellicht iets leren.
Ik zou daarom sterk willen aanbevelen het contact te zoeken en het gesprek aan te gaan met een open houding, in het verlangen te leren en herkenning te vinden. En gebruik de gelegenheid ook maar om bevreemding of zorg te uiten over de halfslachtigheid waarmee de verkondiging van de boodschap nogal eens gepaard gaat, als ze van onderop, vanuit ons zoeken en onze gevoelens wordt opgebouwd en in vaagheid blijft hangen. Laten we tegelijk diep doordrongen zijn van het gevaar dat ‘Zo spreekt de Heer’ vals klinkt, als we er onze eigen onzekerheid mee verdringen.
Doen dus, dat gesprek.