Op 29 april ontving ik van een mij onbekend persoon een brief naar aanleiding van wat hij in het RD van 25 april had gelezen. Hij schrijft: ‘Ik kon men (sic) ogen niet geloven over wat er staat, het zou er o.a. over gaan, dat u de schepping door de Here niet meer gelooft.’ De brief besluit met: ‘Mijn vraag is dan ook, klopt het wat ds C.P. de Boer geschreven heeft?’
Ik wreef mijn ogen uit en vroeg me af: wat is dat voor onzin? Bij bekenden vroeg ik het artikel op. Ik las deze woorden: ‘Omdat Loonstra het geloof in God de Schepper heeft losgelaten …’. Er staat veel meer in wat tendentieus is of helemaal onjuist, maar aan het meeste daarvan ga ik nu voorbij.
De Boer refereert aan mijn boek Eén kerk. In een van de hoofdstukken vraag ik mij af hoe die ene beoogde kerk de hedendaagse mens kan bereiken. Een van de struikelblokken zou kunnen zijn het heersende wetenschappelijke paradigma van de evolutie dat niet alleen breed gedragen wordt, maar ook indringende argumenten heeft. Ik overweeg of dit zich laat verbinden met het geloof in God als Schepper van hemel en aarde en van de mens die verantwoordelijk kan worden gesteld voor het kwaad waar hij/zij voor kiest. Ik ben niet de enige die deze vraag voorzichtig positief beantwoord. Een keur aan christelijke natuurwetenschappers, denkers en theologen zoekt in deze richting, zie de bundel En God zag dat het goed was uit 2019 met bijdragen van velen die de Bijbel als Gods Woord willen aanvaarden.
Het is uit de lucht gegrepen te veronderstellen dat hiermee God als Schepper geloochend wordt. Waarom zou zoveel moeite gedaan worden om evolutie en schepping met elkaar te verbinden, indien daaraan niet ten grondslag lag het geloof in God als Schepper? Bovendien heb ik op p. 141-142 uitdrukkelijk mijn geloof in God als Schepper beleden. Publiekelijk beweren dat ik het geloof in God de Schepper heb losgelaten, is daarom lasterlijk. Het is overtreding van het negende gebod (“Gij zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste’) en daarmee een ingaan tegen Schrift (Exodus 20:16; Deuteronomium 5:20) en belijdenis (Catechismus zondag 43).
Ik geef nog een voorbeeld van zijn verdraaiingen. De Boer schrijft: In Loonstra’s visie mag men God ook anders verbeelden dan vroeger. Vroeger zag men God als een man. Dat kunnen we Bijbelschrijvers niet kwalijk nemen, want zij leefden in een patriarchale samenleving. De samenleving van nu is anders dan toen. Vandaag kan God voor iemand heel goed vrouw zijn. Zijn we morgen beland in een genderneutrale samenleving, dan is God misschien wel ‘het’. Dat kan allemaal, want ons beeld van God is cultuurbepaald.
Wat schrijf ik in werkelijkheid? God overstijgt de geslachtelijke differentiatie. Ik noem Hem ‘Vader’ naar het gangbare spraakgebruik en omdat Hij eigenschappen heeft die vanouds als mannelijk zijn gewaardeerd, zoals ontzagwekkende grootheid, macht, leiderschap. Daarnaast heeft Hij eigenschappen die vanouds meer met het vrouwelijke zijn verbonden, zoals liefdevolle zorgzaamheid, bewogenheid en intimiteit. In dat alles is Hij rechtvaardig, betrouwbaar en wijs. (p. 141)
Vergelijk beide citaten en verder commentaar van mijn kant is overbodig.
De Boer bleek niet van zins om op mijn verzoek zijn foute uitspraak over mijn loochening van God als Schepper publiekelijk terug te nemen.