Gedachten over de hel

In mijn vorige bijdrage heb ik kritisch geschreven over een lied gezongen door Frans Bauer, waarin hij het zo voorstelt dat iedereen in de trein zit naar het paradijs. Het vuur van de hel is er niet, alleen het vuur van de liefde. Wat mij daarin stoorde is, dat hij wel allerlei bijbelse beelden gebruikt, maar tegelijk een van de bijbelse toekomstbeelden, dat van de hel, banaal ontkent.

Het thema liet mij niet los. Ik vroeg me af: doen christenen het zoveel beter? Doen zij op een subtiele manier niet hetzelfde wat Bauer op een banale manier deed, namelijk de hel ontkennen of doodzwijgen? Er wordt minder over de hel gepreekt dan vroeger. In gesprekken met ongelovigen waarschuwen we hen er niet voor. Op een begrafenis blijft de hel ongenoemd. En in onze eigen geloofsbeleving kunnen we er vaak niet goed mee uit de voeten. Om diverse redenen is die aarzelende houding goed te begrijpen.

In de eerste plaats is die voorstelling van een plaats van eeuwige kwelling weerzinwekkend. Probeer je het maar eens voor te stellen. Er is een voortdurende pijn die aan je vreet, of dat nu de hitte van vuur is, of de intense dorst, of een martelende wroeging, of het volstrekte isolement, of een combinatie van meerdere factoren. Het is al moeilijk je voor te stellen dat je dat een week moet volhouden, laat staan een jaar, of een eeuw, of de eeuwigheid. De gedachte aan de hel vervult me met afgrijzen.

Verder is het moeilijk de gedachte te voltrekken dat allen daar zullen belanden die niet in Jezus Christus hebben geloofd, of tenminste al diegenen die Hem hebben afgewezen. De moeite is, dat daar heel integere, oprechte mensen bij zijn. Daartegenover staat de gedachte dat de gelovigen van de hel zullen worden gered. Maar onder die gelovigen zitten ook moeilijke mensen die een ander dwars kunnen zitten en die in veel opzichte een voorbeeld kunnen nemen aan die oprechte, integere ongelovigen. Een scheiding langs de lijnen van geloof en ongeloof komt ons niet altijd rechtvaardig voor. En dan zo’n ondraaglijke straf voor de integere ongelovige, en zo’n overweldigende heerlijkheid voor voor de gelovige mispunt.

Ten derde, en nu komt het heel dichtbij, zitten onder die ongelovigen ook onze bloedeigen kinderen van wie we zielsveel houden. Zullen zij op zo’n rampzalige manier verloren gaan? Maar zij zijn nog wel eens fijngevoeliger en behulpzamer dan hun broers of zusters die wel geloven. Hoe kunnen we de gedachte verdragen dat zij een verschrikkelijke toekomst tegemoet gaan zonder enige hoop daar ooit weer uit te komen?

En ten slotte, met deze gedachten over de hel kunnen we vastlopen in ons beeld van wie God is. Hij is toch vol liefde? Hoe kan Hij zo’n wrede vergelding bedenken voor mensen die in hun overmoed zich verbeelden dat zij zonder Hem kunnen leven? Past deze huiveringwekkende God in ons plaatje van het evangelie? INtussen is het juist Jezus die spreekt over de uiterste duisternis waar de worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust, en waar gejammer is en tandengeknars.

Hier zouden mooie, principiële woorden tegenaangezet kunnen worden, woorden over de ernst en de aard van de zonde, over wat genade is en dat het een eeuwig wonder zal zijn als wij die eeuwige straf zullen ontgaan. Die woorden zijn waar en het is goed hun diepte steeds meer te proeven. Ze nemen echter de moeite met de hel niet weg.

De hel is wel zo afschuwelijk, dat het mij onmogelijk is er geen moeite mee te hebben. Toch heb ik me nooit vrij gevoeld van het bestaan van de hel afstand te nemen. Daarvoor speelt dat een te wezenlijke rol in Jezus’ woorden, en daarvoor is de functie van zijn verwijzing naar de hel te duidelijk: die verwijzing is bedoeld om mensen af te schrikken van en te waarschuwen voor het heilloze leven zonder God. Uiteindelijk leg ik de manier waarop die woorden in vervulling zullen gaan in Gods hand, in het vertrouwen dat Hij niets ongerijmds doet, omdat Hij rechtvaardig en barmhartig is.

Ook vind ik steun bij een gedachte die door C.S. Lewis is ontwikkeld in zijn boek De grote scheiding. Hij betoogt daar dat mensen de hemel missen omdat ze daar niet willen zijn. Ze willen hun oude leven met zijn interesses niet loslaten, ze willen zich niet Gods prioriteiten stellen. Ze zeggen nee tegen de normen en waarden die in de hemel gelden, en dus nee tegen de hemel zelf. Daarmee kiezen ze zelf voor het diepste ongeluk. Ik denk dat we elkaar helpen door dat verband tussen onze eigen keuzes en onze toekomstige toestand helder te maken.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , , . Bookmark de permalink.