Geen woord te veel

Het is op zichzelf al een vondst, een integrale muzikale uitgave van Psalm 119 de titel mee te geven: ‘Geen woord te veel’. Dat is wat de medewerkers aan het project “Psalmen voor nu’ hebben gedaan. De langste psalm, die in de uitvoering minstens een kwartier duurt, waarin telkens in andere woorden de goedheid van Gods wet wordt bezongen, bevat geen woord te veel. Er wordt ook geen woord te veel gezegd over de rijkdom van de wet.

Het lied heeft me ontroerd om meerdere redenen. De eerste is de telkens terugkerende è-klank waarmee het centrale thema van Gods wet wordt onderstreept, zoals in de tweede strofe:

Bij wie kan ik als kind terecht?
Wie helpt mij aan uw wet?
Ik zal u zoeken, Heer, wijst u
mij met uw woord de weg.

Toch wordt deze klankovereenkomst niet eentonig, want er is voldoende overeenkomst met andere rijmklanken, verbonden met prachtig verwoorde beelden, zoals de volgende:

Ik wijk niet van uw richtlijn af
dankzij uw onderwijs.
Uw woord is zachte zoetigheid
die zo naar binnen glijdt.
U wijst de weg, dus ik bestrijd
de leugenachtigheid.

De tweede verklaring dat dit lied mij zo onder de indruk brengt heeft ook nog te maken met de vorm. Er wordt gespeeld met de letters van het alfabet. Dat gebeurt in het Hebreeuwse origineel ook al: Het eerste woord van elke volgende strofe begint met de volgende letter van het alfabet. In de Nederlandse vertaling is dat overgenomen. Zo begint de derde strofe als volgt:

Claimt u mijn hele leven, Heer,
ik luister naar uw raad:
ik heb uw wet. Maar zeg mij wat
tussen de regels staat.

Dit spel met de letters vinden we ook terug in de laatste strofe:

Geef mij uw hand. Geef mij uw wet
van A, B, C tot X, Y, Z.

Een andere reden voor mijn ontroering is de existentiële kracht van de tekst. De dichter staat midden in de strijd en weet maar één ding te doen: zijn zekerheid zoeken bij God en in zijn wet. De hartstocht klinkt door in de klappen die hij krijgt en het innerlijke verzet tegen de voelbare dreiging van vijanden:

Laat mij geen onzin hoeven zien.
Geef mij uw woord. Wilt u misschien
wat u beloofd hebt voor mij doen?
Kom uw belofte na.
Want ik ben bang. Ik sta voor gek.
Maak al uw woorden waar.

De hartstocht blijkt ook in de zeer intieme verwoordingen van de gemeenschap met God. Laat ik daar ook een voorbeeld van geven; het begin van de zesde strofe (de F-strofe):

Fluister uw lieve antwoord, Heer,
zoals u hebt beloofd
dan schreeuw ik dat de vijand toe,
die in geen wet gelooft.
Fluister uw waarheid in mijn oor.
Ik wacht op uw gebod:
mijn God, ik hoor uw woord,
ik doe wat mij geboden wordt.

De laatste factor in mijn ontroering is de strakke terugkeer van steeds dezelfde melodie en begeleiding. Het is als het blijven hameren op hetzelfde aambeeld. En toch wordt ook dit niet saai. Via een achtergrondkoor (backing group) wordt er toch wat variatie aangebracht en wordt het enthousiasme versterkt.

Eén kanttekening zou ik willen maken. De voorlaatste regel

Zoekt u mij op? Mij, een stom schaap?

lijkt mij voor misverstand vatbaar te zijn. Bedoeld is: ‘Zoekt u mij op? Mij, dwalend schaap?’. Maar door de woordkeus ‘Mij, een stom schaap’ wordt de associatie gewekt met het schaap uit Jesaja 53 dat zich ter slachting laat leiden en dat stom is voor wie het scheren. Daar is het een beeld voor de onschuldige, lijdende knecht van de Heer die gestalte aanneemt in Jezus. Hier echter wordt niet een onschuldig schaap bedoeld, maar een eigenwijs schaap dat zijn eigen gang gaat.

Laat ik besluiten met nog een waarderende opmerking. Ik maak het niet vaak mee dat er zo vrijuit wordt gesproken en gezongen over de positieve functie van Gods wet. Alleen dat al heeft iets bevrijdends.

Wie een beetje van popmuziek houdt, heeft zich aan de CD Geen woord te veel uit de serie ‘Psalmen voor Nu’ niet bekocht, alleen al om de weergave van Psalm 119.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , . Bookmark de permalink.