In een kolom in het ND maakt André Zwartbol ons deelgenoot van zijn schrik over wat de algemene secretaris van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk, ds. Piet Vergunst, over zichzelf zei. Hij noemde zichzelf nota bene ‘geestelijk leider’, en had het zelfs over een ‘religieus leider’. Heeft de Gereformeerrde Bond een geestelijk of religieus leider? Zwartbol ziet hier het beeld voor zich van een met tulband gedekte mullah (Korangeleerde). In ieder geval hoort het naar zijn mening niet thuis in een kerk die zich als voortzetting van de Reformatie beschouwt.
Deze overweging maakte bij mij twee reacties los op een totaal verschillend niveau. Ik breng ze beide naar voren, met als gevolg dat deze bijdrage weinig eenheid vertoont. Dat moet dan maar. Ik wil ze toch allebei kwijt.
Mijn eerste reactie betreft de schrik van Zwartbol. Daarover verbaas ik mij. Alle predikanten en ouderlingen zijn toch geroepen geestelijke leiding te geven? Zij kunnen allen als geestelijke leiders worden bestempeld. En dan zijn er bestuurlijk en redactioneel ook nog leidinggevenden die geestelijke leiding geven aan de geestelijke leiders, niet per se omdat ze daartoe door de kerk zijn aangesteld, maar doordat zij door hun inzicht en overzicht iets dieper en verder kijken dan de anderen. Zij zijn de geestelijke leiders in het kwadraat. Niet dat ze reden hebben zich daarop te laten voorstaan. Als ze dat zouden doen, zouden het ongeestelijke leiders worden. Maar met de positie van geestelijk leider in de kerk is niets mis.
Mijn tweede reactie betreft het ontbreken van de stomme e. Ja, u leest het goed. Zulke onnozele dingen kunnen mij bezig houden. Consequent wordt door Zwartbol gesproken over ‘geestelijk leider’, zelfs bij het gebruik van het meervoud: ‘de geestelijk leiders’. Zo ook ‘religieus leider’, en in een ander verband ‘de algemeen secretaris’. Ik zou zeggen: een geestelijke leider, de geestelijke leiders, religieuze leider, de algemene secretaris, zoals we ook zeggen: een sterke leider, de zwakke leider, discussiërende leiders, de dikke secretaris, en niet: een sterk leider (nou ja, die kan misschien net), de zwak leider, discussiërend leiders, de dik secretaris. Vanwaar het verschil?
Ik vermoed dat het weglaten van de stomme e te maken heeft met de behoefte verschil te maken tussen een bepaling die iets zegt van de persoon (van de leider of de secretaris, of van wie dan ook) en een die iets zegt van zijn functie. Een geestelijke leider is dan iemand die heel geestelijk is, een geestelijk leider is iemand die in geestelijke zaken leiding geeft. Een algemene secretaris is een secretaris van wie er dertien in het dozijn gaan, een algemeen secretaris is een secretaris die de algemene zaken behartigt.
Staat onze syntaxis (regels van de zinsbouw) een dergelijk onderscheid echter wel toe? Bij ‘een geestelijk leider’ wordt ‘geestelijk’ niet als bijvoeglijk naamwoord bij ‘leider’ gebruikt, maar als bijwoord, met een betekenis die gelijk staat met die van de bijwoordelijke bepaling ‘in geestelijke zaken’. Zo is de algemeen secretaris de secretaris voor algemene zaken. Onze taal staat het bij mijn weten echter niet toe dat een bijwoord iets zegt van een zelfstandig naamwoord. Een bijwoord zegt iets van een bijvoeglijk naamwoord of van een werkwoord of van een ander bijwoord. Dat er iets niet klopt blijkt ook wel uit het ontbreken van de stomme e bij het meervoud: ‘de geestelijk leiders’. Het klinkt gewoon niet.
Is dit nu iets om een punt van te maken? De taal maakt toch haar eigen autonome ontwikkeling door? Iedere mens zijn of haar gevoeligheden. Ik de mijne. Correct en goed doordacht taalgebruik is voor mij een teken van helder denken, en daar hecht ik aan.