Geneigd tot alle kwaad

In het kader van het 450-jarig bestaan van de Heidelbergse Catechismus gaat de redactie van het ND in de serie ‘de catechismus getoetst’ regelmatig in gesprek met theologen om te peilen hoe de inhoud ervan in onze tijd landt. Vandaag is dat gesprek met ds. Hilde Graafland, en het gaat over de Zondagen 2 en 3, over de totale verdorvenheid van de mens. Beroemd en berucht is vraag 8, ‘Maar zijn wij dan zo verdorven dat wij geheel en al onbekwaam zijn tot iets goeds en geneigd tot alle kwaad?’ En het antwoord daarop luidt ‘Ja, tenzij wij door de Geest van God wedergeboren worden.’

Graafland hikt daar wat tegenaan. Ze beroept zich op de nieuwe dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi om de reikwijdte wat in te perken. Zij benadrukken dat de woorden ‘onbekwaam tot iets goeds en geneigd tot alle kwaad’ niet psychologisch moeten worden opgevat, maar theologisch. Daarmee bedoelen ze: deze woorden hebben niet betrekking op wat een mens allemaal wel of niet tot stand kan brengen in het dagelijks leven, maar op zijn/haar verhouding tot God. Wij zijn niet in staat vanuit onszelf de relatie met God te herstellen. Zij beroepen zich op Calvijn, die in Institutie II.2.13 een scherp onderscheid maakt tussen de aardse en de hemelse dingen. Op aarde kan een mens heel veel – besturen, nuttige regels stellen, onderzoeken, ondernemen, de weg vinden -, maar als het over het contact met de hemel gaat, is hij/zij onbekwaam.

Ik denk dat Van den Brink en Van der Kooi zich er iets te gemakkelijk vanaf hebben gemaakt. Het onderscheid dat Calvijn maakt is niet dat tussen psychologisch en theologisch. Als ik naar zijn voorbeelden kijk, heeft hij het over technische vaardigheden tegenover morele en geestelijke vaardigheden. Uiteraard gaat het geding in de catechismus niet over de dingen waartoe de mens technisch in staat is. Het is daarom belangrijk hoe je de woorden ‘iets goeds’ in ‘onbekwaam tot iets goeds’ opvat. Het gaat daar niet over de technische vaardigheid feitelijk goede dingen tot stand te brengen, maar over het onvermogen (‘onbekwaam’) en de onwil (‘geneigd’) moreel goede dingen te doen.

Als we de negatieve indruk die de catechismus wekt over de slechtheid van de mens niet zo gemakkelijk terzijde kunnen schuiven, komt levensgroot de vraag op ons af, of we deze uitspraken wel voor onze rekening kunnen nemen. Sommige mensen zijn toch tot veel goede dingen in staat, ook moreel goede dingen, zij kunnen zich humaan en integer gedragen, en recht laten gelden vóór eigen belang, ook als ze niet in God geloven. Als je niet meer kunt geloven in het goede van de mens, kun je niemand meer vertrouwen. Een van de goede dingen die sommige mensen doen is juist, dat ze hun medemensen vertrouwen geven, ook al aanvaarden ze daarmee het risico dat dat vertrouwen wordt misbruikt. Wat een weldaad, dat je bij de kassa soms nog vriendelijk wordt behandeld.

Zoals ik het altijd heb begrepen, heeft het geen enkele zin met de catechismus in de hand de moreel goede dingen van ongelovige mensen te ontkennen. Het gaat echter om het gezichtspunt. Hoe kan een moreel goede daad echt goed zijn, als God daar niet de eer ontvangt? Hij is immers degene die ons ertoe in staat stelt? Wie de pretentie heeft goed te kunnen zijn zonder God, verheft zich daarmee tegen God en erkent niet zijn of haar afhankelijkheid van Hem. Dát is de betekenis van ‘geneigd tot alle kwaad.’ Volgens de catechismus gaat deze neiging zo ver, dat ook iemand die wel door de Geest van God opnieuw geboren is, nog steeds tot alle kwaad geneigd is (antwoord 60).

Dat heeft dus inderdaad iets te maken met het theologische perspectief: het gaat over God de lof brengen die Hem toekomt. Maar het is tegelijk moreel en psychologisch, want het gaat over wat ik kan en wat ik wil en hoe ik mijzelf ken en welke gedachten en verlangens mij beheersen. De bedoeling is niet dat het ons somber maakt. Daar is ook geen aanleiding toe, want God laat ons daarin niet aan ons lot over. Het is de bedoeling dat we er bescheiden en nederig van worden, en dat we de volle ontplooiing van ons leven niet uit onszelf proberen te halen, maar van God verwachten.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , , . Bookmark de permalink.