‘Warme dagen, warme dagen, meer wil ik de Heer niet vragen, als Hij antwoorden zou’. Regels uit een liedje dat Raymond van het Groenewoud zong op een muziekevenement op de Grote Markt te Brussel, uitgezonden op Canvas. Ik vat het niet op als een spotternij. Wat hij tot uitdrukking wil brengen is, hoezeer hij verlangt naar een warme zomer. Hij doet dat met behulp van herinneringen aan vroeger, toen je wat je het allerliefste zou krijgen aan God vroeg. Maar deze God is voor zijn besef allang de wereld uit.
Nu zijn er enkele moedige theologiestudenten opgestaan, die in een manifest aan de synode van de PKN ervoor pleiten dat God niet ook verdwijnt uit de kerk. Zij willen in de kerk vrijmoedig over God kunnen spreken en over wat geloof voor mensen persoonlijk betekent. Hun ervaring is, dat van hen verwacht wordt dat het over licht, liefde en liturgische kleuren gaat. Dat is hun niet concreet genoeg. Zij verkiezen het God bij de naam te noemen en te werken in zijn naam. Is daar nog ruimte voor in hun kerk?
Ik prijs hun moed en de adequaatheid van hun roep. Helaas komt hun typering van de praktijk in hun Protestantse Kerk overeen met mijn eigen, beperkte, ervaringen. Wat ik ter linkerzijde van de Gereformeerde Bond ervaar is een spreken sterk van onderop, vanuit ons zoeken, ons verlangen, onze vragen en onze dromen. Wat ik dan mis is een krachtig spreken in de naam van de Heer. De boodschap moet toch oordelend en bevrijdend van de andere kant komen.
Raymond van het Groenewoud noemt op de Grote Markt van Brussel de Heer nog bij naam. Vanwaar onze schaamte in alle bescheidenheid maar ook stelligheid Hem ter sprake te brengen in de kerk?
Toch heb ik niet alleen waardering voor het pleidooi van deze aankomende predikanten. Het is me nog te vaag. Ze willen concreet over God en geloof spreken. Dat is mooi. En misschien bedoelen ze wel precies hetzelfde als wat mij voor ogen staat. Maar dat wordt uit hun verhaal niet duidelijk. Waarom worden ze niet echt concreet? Waarom noemen ze niet Jezus Christus die ons de Vader doet kennen, en de betekenis van zijn kruis en opstanding? Daarmee komen we werkelijk tot de kern. Waarom spreken over de betekenis van het geloof, en niet van Vader, Zoon en heilige Geest? Hij en niet ons geloof in Hem is toch de bron van ons leven.
Het is mooi dat het over God gaat en over geloof, maar in (bijna) alle godsdiensten gaat het over ‘god’. Toch staat de God van de Bijbel antithetisch ten opzichte van alle ‘goden’. Door ongedifferentieerd te spreken van ‘God’ en ‘geloof’ kom je, ongewild, toch zomaar terecht in een soort algemene religiositeit. Daarmee schiet je niet zoveel op, als je weg wilt van de benadering van onderop, met hoofdzakelijke aandacht voor licht, kleur en liefde.
Of hebben de opstellers uit kerkpolitieke overwegingen hun spraakgebruik algemeen gehouden, om niet bij voorbaat al kansloos te zijn in het vinden van gehoor? Dan zou de situatie in de kerk nog ernstiger zijn dan ik dacht. Dan zou de kerk niet eens de duidelijkheid verdragen van een pleidooi voor duidelijkheid.
Overigens besef ik hoe moeilijk het is Jezus Christus zo ter sprake te brengen, dat de woorden het niveau van dogmatische volzinnen ontstijgen en werkelijk toekomst openen. Toch is het het beste dat we dat maar gewoon proberen, te beginnen komende zondag in de verkondiging.