Afgelopen zaterdag sprak kardinaal Simonis met vrijwilligers van de Bond tegen het vloeken. Hoewel hij zelf in het comité van aanbeveling zit, had hij in een gesprek met een predikant eens uitgeroepen: ‘In Gods naam, laten we dat niet doen.’ Het is een voorbeeld van de manier waarop mensen hun mening kracht kunnen bijzetten door zich te beroepen op God. Moeten we dit beschouwen als ontheiliging van Gods naam? Of komt hier een verschil tot uitdrukking in de omgang met God tussen rooms-katholieken en protestanten? Volgens de kardinaal gaan katholieken vertrouwelijker met God om. Daarom kunnen ze gemakkelijker God er bij halen als ze zich ergens over opwinden of zich stellig willen uiten. De directeur van de Bond gaat in dezelfde richting als hij opmerkt dat protestanten meer vanuit de majesteit van God denken, en daarom niet zo snel Gods naam lichtvaardig gebruiken.
Nu moeten we wel uitkijken met mythevorming. De opmerking dat protestanten meer vanuit Gods majesteit denken en daarom minder snel hun standpunt kracht bijzetten door Gods naam erbij te noemen, gaat bijvoorbeeld niet op bij Calvijn, bij uitstek iemand die vanuit de majesteit van God heeft gedacht. Toch lezen we op drie plaatsen in de Institutie, zo ongeveer het standaardwerk voor het gereformeerde protestantisme, dat hij in zijn verontwaardiging en verbazing over de opvattingen van zijn tegenstanders de uitroep doet: ‘o goede God’.
In boek 3, hoofdstuk 4, paragraaf 29 schrijft hij: ‘Wat is dat, o goede God, voor een verbazingwekkende lichtzinnigheid?’ In hetzelfde hoofdstuk, paragraaf 39: ‘En indien men moet strijden met het gezag der ouden, welke oude schrijvers, goede God, dringen ze ons op?’ Ten slotte in boek 4, hoofdstuk 16, paragraaf 27: ‘Maar op hoeveel wijzen, o goede God, verstrikken zij zich hier en verraden zij hun onverstand.’
Te bedenken is, dat het genre van de Institutie een ander is dan dat van de Belijdenissen van Augustinus. Die zijn als een gesprek met God geschreven. Dan is het noemen van God een eerbiedige aanspraak. Calvijn schrijft echter een verhandeling, waarbij het aanroepen van God dient ter bekrachtiging.
Het voorbeeld van Calvijn doet vermoeden, dat niet het besef van de majesteit van God, maar gewoon culturele factoren bepalend zijn voor het al dan niet noemen van Gods naam ter versterking van de eigen positie. Ik beschik niet over de Latijnse versie van de Institutie, maar daar zal wel ‘bone Deus’ (vocativus) staan. Belangrijker is, dat Calvijn een Fransman was die zijn Franse gedachten overzette in het Latijn. Zijn verontwaardiging zocht een uitweg in de uitroep ‘bon Dieu!’
Zeg ik daarmee dat het allemaal niet uitmaakt? Allerminst. Ik zeg ermee dat de verklaringen voor het taalgebruik erg betrekkelijk zijn. Zelf zal ik Calvijn niet zo snel volgen op dit punt. Ik het er ook bewust van afgezien achter de titel een uitroepteken te plaatsen.
Mijn terughoudendheid is grotendeels cultureel bepaald. Dat ben ik mij bewust. Toch heb ik er wel een theologisch argument voor. Als ik zie met hoeveel eerbied gelovige joden met God omgaan en het uitspreken van de naam van God vermijden, dan zijn zij ons ten voorbeeld in die eerbied. Inhoudelijk is het argument van de majesteit van God dus wel degelijk van kracht. ‘Gij zult de naam van de Heer uw God niet misbruiken.’
Niet dat we zo ver moeten gaan het uitspreken van de naam volledig te vermijden. Die is ons toch gegeven om daarmee God aan te roepen. En alwie de naam van de Heer aanroept, zal behouden worden.