In de roman Het diner van Herman Koch, die ik onlangs las, zijn twee verhaallijnen te onderscheiden. De eerste lijn is die van een etentje waarvoor de hoofdpersoon Paul en zijn vrouw met zijn broer Serge Lohman en diens vrouw een afspraak hadden gemaakt. Broer Serge is een nationale bekendheid die naar verwachting als politicus de verkiezingen zal winnen en minister-president gaat worden. De tweede verhaallijn wordt gesponnen door wat beider zonen, neven en vrienden van elkaar, hebben uitgehaald. Zij hebben een stinkende dakloze vrouw die in een hokje met pinautomaat lag te slapen bedolven onder stukken afval en een leeg benzineblik die klaarlagen voor de vuilophaaldienst, en toen de boel aangestoken, met noodlottige afloop voor de zwerfster. Beide verhaallijnen zijn verknoopt in de aanleiding om met z’n vieren uit eten te gaan: het bespreken van de problemen die hun zonen hebben veroorzaakt.
De eerste verhaallijn is kostelijk. Met vakkundige precisie, weldadige ironie en vermoedelijk enige overdrijving worden de extremiteiten van exclusieve hoog culinaire restaurants gefileerd. Bovendien wordt de arrogantie van de macht die broer Serge uitstraalt genadeloos ontmaskerd en te kijk gezet. De identificatie met de verteller is hier voor de meeste lezers niet moeilijk. Je prijst jezelf gelukkig dat zowel het een als het ander je bespaard blijft: speler te zijn in een toneelstuk over gebakken lucht, en besmet te zijn met de subtiele ingenomenheid en neerbuigendheid die helaas te vaak gepaard gaan met faam.
De tweede verhaallijn brengt spanning: hoe loopt dit af? Maar niet alleen dat, ze vertolkt ook een verwerpelijke levensfilosofie. Het is de gedachte dat in sommige gevallen mensen het recht in eigen hand mogen nemen, met name dan als de hufterigheid en weerzinwekkendheid van een persoon iemand anders leven dwars zit. In het uiterste geval is dan zelfs doodslag verdedigbaar.
Op allerlei manieren komt deze filosofie tot uitdrukking. Het blijkt uit de manier waarop de verteller en zijn vrouw proberen hun zoon Michel in de luwte te houden. Zij hebben hun kind herkend op de beelden van de bewakingscamera die door ‘Opsporing verzocht’ zijn uitgezonden. Het blijkt uit het werkstuk van Michel over de doodstraf waarbij de verteller geholpen heeft. Het blijkt uit de zeldzame erfelijke ziekte van de verteller, dat hij bij spanning gemakkelijk agressief wordt in woorden en daden, een ziekte waarvoor hij met instemming van zijn vrouw de medicijnen laat staan. Het blijkt uit de gewelddadige manier waarop broer Serge ervan weerhouden wordt zijn terugtreden bekend te maken en daarmee de schuld van de jongens openbaar te maken. En het blijkt onder meer uit de gelegenheid die aan de jongens geboden wordt af te rekenen met de adoptiefzoon van broer Serge, die die nacht met beide andere jongens optrok maar niet mee wilde doen, wel filmopnamen met zijn mobiel heeft gemaakt en daarmee zijn broer en neef chanteerde.
Is dit inderdaad de levensfilosofie die de auteur uitdraagt, of speelt hij alleen maar met de thema’s gewelddadigheid en eigenrichting? Als hij ermee speelt, speelt hij wel een gevaarlijk spelletje. Door de eerste verhaallijn weet hij namelijk zoveel sympathie van de lezer te winnen, dat die gemakkelijk zijn of haar kritisch vermogen bij de tweede verhaallijn terzijde schuift.
Het slot zet ons aan het denken. De ik-figuur ontdekt in een laatje medische papieren van zijn vrouw, waaruit blijkt dat zij achter zijn rug om tijdens haar zwangerschap een vruchtwaterpunctie heeft laten verrichten met als uitkomst dat met het ongeboren kind, de latere Michel, iets aan de hand is, naar later vanuit het perspectief van de verteller en van de lezer mag worden vermoed dezelfde afwijking als waarmee zijn vader behept is. Zij heeft ervoor gekozen geen abortus te laten plegen. Bepleit de schrijver hier het recht te zijn zoals je bent? Of benadrukt hij dat het hemd nader is dan de rok (met je eigen kind heb je meer geduld dan met een vreemde)? Beide overwegingen kunnen worden gebruikt om de egocentrische levenshouding van de ik-persoon te rechtvaardigen.