Het predikantschap van Philip Troost

Aan ds. Philip Troost wordt het predikantschap in de GKv ontnomen, omdat zijn werkzaamheden zich concentreren op de christelijke hulpverlening. In het ND van 3 mei heeft eerst zijn collega bij de hulpinstelling Dick Mostert zijn ontgoocheling daarover geuit, maar later, in de krant van 11 mei, heeft ds. Dingeman Quant uit de CGK er begrip voor gevraagd. In deze gedachtewisseling zitten enkele onduidelijkheden. Die houd ik tegen het licht.

Kort gezegd vindt Mostert dat de regels onbarmhartig zijn. Met veel liefde heeft Troost zijn werk als predikant gedaan en hij verricht nog steeds taken die aan het predikantschap zijn voorbehouden, zoals het Woord verkondigen en de sacramenten bedienen. Quant is daarentegen van mening dat dit geen gewicht in de schaal legt. Beslissend is de vraag of zijn belangrijkste taak uit predikantswerk bestaat. Zo niet, dan even goede vrienden, maar dan dekt de vlag ‘predikant’ de lading van de functie niet.

Op twee punten is het betoog van Quant onbevredigend. Het eerste heeft betrekking op zijn verweer tegen het argument dat Troost pastoraal bezig is. Troost probeert in zijn concept van hulpverlening een brug tussen pastoraat en therapie te slaan. Hoe men ook over dit concept denkt, het heeft een duidelijke pastorale poot. Volgens Quant komt het er dan op aan of de balans doorslaat naar het pastoraat of naar de therapie. Hij denkt dat het doorslaat naar de therapie. Impliciet in deze redenering is, dat als de balans zou doorslaan naar het pastoraat, Troost predikant zou moeten kunnen blijven. In het vervolg ontkracht Quant deze implicatie echter onmiddellijk. Hij voegt namelijk aan zijn argumentatie toe: is pastoraat eigenlijk per se verbonden aan het predikantschap? Nee dat is het niet, suggereert hij.

Zijn gedachtegang wordt geheel onbegrijpelijk als hij er een analogie bij haalt van predikanten in de CGK die godsdienstleraar op een middelbare school zijn geworden en hun predikantschap hebben mogen behouden. De rechtvaardiging daarvan was dat hun godsdienstonderwijs verbonden was en is met pastorale arbeid aan leerlingen en leraren. Hoe hebben we het nu? Is de verbinding met pastorale arbeid nu wel een genoegzame reden de betreffende predikanten in het ambt te handhaven? In de bepaling bij de keuze voor het godsdienstonderwijs wordt het pastoraat uitdrukkelijk als specifieke taak van de predikant beschouwd. Ik merk erbij op dat in deze constructie niet als voorwaarde is gesteld dat het werk van de predikant-godsdienstleraar overwegend pastoraal van aard zou moeten zijn.

Er is nog een tweede punt. Quant doet het voorkomen alsof de verandering van beroep naar een functie die buiten het predikantswerk valt, binnen de kerken zonder waardeoordeel met respect zou worden geaccepteerd. Dit is echter in de kerkorde van de CGK geenszins het geval. In artikel 12 lezen we: ‘Een dienaar van het Woord zal, wanneer hij eenmaal op de bovenomschreven wijze wettig beroepen is, zijn leven lang aan de dienst der kerken verbonden zijn. Daarom is het hem niet geoorloofd zich tot een andere staat des levens te begeven dan om gewichtige oorzaken’ die door de classis moeten worden beoordeeld. De gedachte hierachter is, dat een predikant de roeping heeft zijn leven te wijden aan de dienst van het Woord. Deze roeping, die hij via een gemeente gekregen heeft, kan hij niet naast zich neerleggen. Dat is een kwestie van trouw en toewijding. Wel kan hij van een gemeente een specifieke roeping ontvangen een bijzondere dienst buiten de concrete gemeente te verrichten die toch voldoende aan het predikantswerk is gelieerd. Zie de predikanten in het onderwijs of in het leger. Als een predikant de roeping die hij ontving en waartegen hij ja zei niet langer vervult, maakt hij zich volgens lid 1 van artikel 12 schuldig aan trouweloze verlating van de dienst.

Het is dus niet waar dat de kerk geen waardeoordeel uitspreekt over het werk van de predikant die ander werk is gaan doen. De conclusie van de kerk is niet: ‘uw weg is omgebogen van het predikantschap naar een andere wijze van leven’, zoals Quant schrijft, maar: u bent ontrouw geworden aan uw roeping! Tegen deze achtergrond kan ik de bitterheid van Mostert goed plaatsen. Troost is niet ontrouw geworden aan zijn roeping, maar heeft zijn gave voor het pastoraat verder ontwikkeld. Kerkordelijk zou voor mij doorslaggevend zijn of hij voor deze nieuwe taak een specifieke roeping heeft ontvangen uit een kerk, om namens de kerken op deze vooruitgeschoven post pastoraal-therapeutisch te werken.

Eén vraag is nog onbeantwoord. Is pastoraat een specifieke taak voor predikanten? Met deze vraag kun je twee kanten op. Bedoel je ermee of alleen predikanten pastoraat kunnen bedrijven, dan is het antwoord nee. Maar als je bedoelt of pastoraat een onvervreemdbaar aspect van de huidige opvatting van het predikantswerk is, dan luidt het antwoord ja. En vanwege hun professionaliteit mag worden verondersteld dat predikanten dit werk gemiddeld genomen grondiger kunnen verrichten dan de gemiddelde ouderling of het gemiddelde gemeentelid.

 

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , , , , . Bookmark de permalink.