Het rapport van commissie 7 over vrouw en ambt (5) – onjuist

Aan het begin van deze serie stond mij voor ogen dat het met vier afleveringen klaar moest zijn. Inmiddels denk ik dat het er zeven worden. De vorige bijdrage over de kerkrechtelijke kant van de zaak krijgt nog een vervolg. We hebben ontdekt dat een beroep op artikel 79 en 80 van de kerkorde eigenlijk niet kan. Een grove zonde als scheurmakerij is niet aan de orde. En woordbreuk blijkt ook niet de doorslaggevende grond te zijn. Wat dan wel? Dat het om een zogenoemd principieel besluit gaat (211 regel 23; 215 regel 5; 220, regel 35). Dat wil zeggen een besluit dat genomen is met een beroep op Schrift en belijdenis. De vraag rijst dan: maar wat te doen wanneer ook een dissidente kerkenraad zich voor zijn beleid beroept op Schrift en belijdenis?

Want dat is de praktijk van twee kanten. De commissiemeerderheid beroept zich op Bijbelplaatsen en op de belijdenis dat de Schrift als het Woord van God het hoogste gezag moet hebben. De oppositie beroept zich ook op de Schrift en geeft expliciet aan dat zij het hoogste gezag van de Schrift erkent. Alleen komt zij tot een andere weging en toepassing van Bijbelteksten.

Zelf heb ik in mijn boek Meedenken met Paulus het beroep op de Schrift nog wat aangescherpt. In de uitwerking van Paulus’ principe van letter tegenover Geest heb ik de stelling verdedigd dat in sommige situaties de Schrift van ons vraagt dat wij in onze context een aanwijzing van de apostel niet letterlijk toepassen. Dat is het geval wanneer die aanwijzing een onbegrepen bepaling oplevert die de gelovige zich niet meer eigen kan maken als toepassing van de liefde. Zo’n bepaling wordt dan tot een last die de vrijheid in Christus belemmert. Wanneer gelovige, geëmancipeerde vrouwen in een eigentijdse gemeente de uitsluiting van de ambten als neerbuigend en onderdrukkend ervaren, werkt de regel die vrouwen daarvan buitensluit averechts. Uit naam van wat Paulus schrijft kan het dan heilzaam en dus aan te bevelen zijn deze beperking op te heffen. We handelen dan meer in de geest van Paulus dan wanneer wij letterlijk volgen wat hij schrijft over de plaats van de vrouw.

De commissiemeerderheid het daar niet mee eens, maar daar gaat het nu even niet om. Waar het om gaat, is dat ik in wat ik schrijf mij ook beroep op de Schrift en de belijdenis van het Schriftgezag. Het is zelfs zo dat onze Nederlandse Geloofsbelijdenis in artikel 7 belijdt dat wij noch het grote aantal aanhangers, noch de kerkelijke besluiten gelijk mogen stellen met de goddelijke Schriften en de waarheid Gods. Met andere woorden, als de Schrift ons leert dat we de Bijbelse bepalingen ons moeten kunnen toe-eigenen om ze in navolging van Christus in praktijk te kunnen brengen, en dat ze anders buiten gebruik moeten worden gesteld, dan gaat dat boven wat de kerk besluit. Een kerk kan mij niet euvel duiden dat ik er zo in sta, want dit is mijn oprechte overtuiging. En ik ga als theoloog toch echt niet over één nacht ijs. De toepassing van deze overtuiging is dan geen ongehoorzaamheid aan het kerkverband, want ze is in overeenstemming met de eigen belijdenis van dat kerkverband. Hier ligt dus ook geen grond om een afwijkende kerkenraad te schorsen en af te zetten.

Het spreekt voor mij vanzelf dat een kerkenraad die zover wil gaan het wel netjes moet spelen: hij moet de kerkelijke weg bewandelen. Dat betekent dat hij, wanneer een synode besluit vrouwen uit de ambten te weren, eerst bij de volgende synode revisie van dit besluit aanvraagt. Maar als hij onverhoopt opnieuw op onbegrip en een weigerachtige houding stuit, en door de argumentatie niet wordt overtuigd, dan heeft hij het recht om met een beroep op Schrift en belijdenis over te gaan tot het bevestigen van vrouwen in de ambten.

De kerkenraad om die reden schorsen en afzetten is dus geen verantwoorde optie. Hoe zou een synode er dan wel op moeten reageren? Zij zou haar best moeten doen om de broeders en zusters te overtuigen. Zoals ook omgekeerd het de taak van de afwijkende kerken is, dat zij de zusterkerken proberen te overtuigen. Op dat punt is het meerderheidsrapport helaas in gebreke gebleven. Mijn kritiek in deel (2) en (3) blijkt daarmee extra relevant.

Schorsing en afzetting van de kerkenraad door de classis is niet alleen ongepast en onjuist, het is tegen de achtergrond van ons kerkrecht ook onmogelijk. Daarover gaat het volgende deel.

 

Dit bericht is geplaatst in Geen categorie met de tags , , . Bookmark de permalink.