Het Europese Hof heeft het arrest van de Hoge Raad in Nederland bevestigd, dat de SGP met zijn weigering vrouwen te kandideren op verkiezingslijsten om het blote feit van hun vrouw-zijn in strijd handelt met de principes van de democratie en dat de overheid daartegen passende maatregelen moet nemen.
In 2010, toen de Hoge Raad zijn uitspraak had gedaan, heb ik aan de kwestie ook een blog gewijd. Mijn insteek was toen: zolang de SGP zijn vrouwenstandpunt als een interne aangelegenheid beschouwt, beperkt hij op geen enkele manier het recht van vrouwen. Het passieve kiesrecht geldt dan immers onverminderd voor alle vrouwen; zij hebben via andere politieke partijen het recht zich aan te melden voor hun kandidatuur. Zodra echter zou blijken dat de SGP dit standpunt aan anderen wil opleggen als hij daartoe de macht zou hebben, moet er bij de SGP worden ingegrepen.
Inmiddels kijk ik er iets anders tegenaan. Stel je voor dat een partij op religieuze gronden zou bepalen dat Joden op grond van het blote feit van hun Jood-zijn niet op een kandidatenlijst van die partij zouden mogen voorkomen, zou dat dan door de hoogste rechter op grond van het grondwettelijke beginsel van de vrijheid van godsdienst moeten worden aanvaard? Het lijkt mij evident van niet.
Een volgend voorbeeld komt nog dichter bij huis. Stel je voor dat een politieke partij met een beroep op religieuze gronden zou bepalen dat negers op grond van het blote feit van hun donkere huidskleur het recht zou worden ontzegd mee te dingen naar een plaats op een verkiezingslijst, zou de hoogste rechter die religieuze overwegingen dan moeten laten prevaleren boven het beginsel van gelijkheid ongeacht huidskleur of ras?
Dit voorbeeld is vervaarlijk reëel. Jarenlang is in Zuid-Afrika met een beroep op de Bijbel door gereformeerde christenen de apartheidspolitiek verdedigd. Inmiddels is men dit standpunt teruggekomen en heeft men het als een dwaling onderkend, maar dat doet nu even niet ter zake. Aan de orde is niet de vraag of men zich voor een standpunt terecht op de Bijbel beroept, maar of dit beroep op de Bijbel als een religieus argument een legitieme grond is om aan dit standpunt de constitutionele ruimte te geven. Als het over rassendiscriminatie gaat, zal iedereen het er tegenwoordig over eens zijn dat die zich niet met een beroep op de vrijheid van godsdienst laat legitimeren.
De kwestie van het passieve kiesrecht van de vrouw is principieel niet anders. Als geen partij het recht heeft Joden of negers uit te sluiten van het passieve kiesrecht om het blote feit van hun Jood- of neger-zijn, dan ook niet dat recht vrouwen uit te sluiten om het blote feit van hun vrouw-zijn. Dit hoort nu eenmaal bij de grondregels van ons democratische staatsbestel, dat gelijke rechten voor iedere staatsburger met zich mee brengt.
Maar moeten we God dan niet meer gehoorzaam zijn dan de mensen? In deze vraag klinkt iets door van de worsteling die de SGP voert om op te komen voor de theocratie in het kader van een democratische regeringsvorm. Wie mee wil doen binnen het democratische bestel, moet zich aan de democratische spelregels houden. Die regels zijn niet per definitie beter dan die van welk ander staatsbestel dan ook, maar het zijn wel de regels van het spel.
Ik denk dus, inmiddels zonder voorbehoud, dat de Hoge Raad en het Europese Hof gelijk hebben in hun uitspraak over het vrouwenstandpunt van de SGP.