Hoeveel dwaling kan de kerk verdragen? (2) – Calvijn

De reformator Johannes Calvijn was in zijn tijd een grootmeester in de uitleg van de heilige Schrift. Toch is er een belangrijk element waarin hij conclusies trok die in strijd zijn met wat de Schrift zelf zegt. Die hebben te maken met hoe hij denkt over God. Dat neemt niet weg dat wij hem blijven eren als de belangrijkste pionier van de gereformeerde Reformatie en dat we zijn dwaling voor lief nemen.

Op veel plaatse in de Bijbel lezen we dat God persoonlijk met mensen omgaat en met persoonlijke gevoelens op hen reageert. Hij verklaart dat Hij berouw (spijt) heeft van de schepping van de mensen, omdat ze nee zeiden tegen Hem (Genesis 6:5-6). In Exodus 33:11 staat dat de Heer van aangezicht tot aangezicht met Mozes communiceert, zoals een mens met een andere mens spreekt. Dat is heel vertrouwelijk en nabij. Maar eerder, toen Mozes bleef tegensputteren tegen zijn roeping om naar de farao te gaan, werd God het zat en ontbrandde zijn toorn tegen Mozes (Exodus 4:14). In Hosea 11:1 verklaart de Heer via de profeet: ‘Toen Israël een kind was, heb ik het liefgehad.’ In vers 4 staat: ‘Met mensenbanden trok ik hen, met koorden van liefde.’ In vers 8 lezen we zelfs: ‘Mijn hart keert zich om in Mij, ten volle wordt mijn erbarming opgewekt.’ Een centrale tekst die het evangelie vertolkt is Johannes 3:16: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’

Op al deze en vele andere plaatsen komt de Heer dichtbij de mensen en lijkt zijn reactie op die van mensen. Maar wat zegt Calvijn? Deze uitspraken moet je met een korreltje zout nemen. Deze en andere teksten suggereren dat God gevoelens heeft, maar in werkelijkheid heeft God geen affecties, passies en gemoedsbewegingen. Dat is al te menselijk van Hem gedacht. Hij staat daar boven. Dat ze Hem worden toegeschreven is alleen maar een manier van spreken. Die hebben wij mensen nodig om ons een voorstelling van God en zijn daden te kunnen maken.
Overigens staat Calvijn hierin niet alleen. De westerse theologiegeschiedenis vóór hem en de orthodoxe theologie na hem laten dezelfde benadering zien. Ze laten zich beïnvloeden door de omschrijving door Aristoteles van de hoogste God als ‘onbewogen Beweger’.

Waarom is dit zo belangrijk voor Calvijn en al die anderen? Omdat wanneer God met gevoelsuitingen op mensen reageert, die mensen kennelijk een bepaalde invloed op Hem hebben. Maar dan is God niet meer onafhankelijk. Hij staat dan bloot aan menselijke beïnvloeding. Dat doet afbreuk aan zijn soevereine goddelijke grootheid. Een God die zich laat meeslepen door gevoelens is niet meer boven alles en iedereen verheven.

Natuurlijk voert Calvijn Bijbelse argumenten aan. Er staat ook in de Bijbel dat God geen berouw heeft zoals een mens dat heeft. En er staat dat mensen Gods aangezicht niet kunnen zien. Dat Hij dan wel met Mozes van aangezicht tot aangezicht sprak, moet dan toch een vorm van beeldspraak zijn.
Dat mag allemaal waar zijn, maar nergens leert de Bijbel dat God onbewogen is, zonder gevoel. Op zijn eigen goddelijke wijze heeft Hij wel degelijk gevoelens en affecties.  Het Bijbelse getuigenis over God legt daar getuigenis van af. Het benadrukt juist de nabijheid van God.

De benadering van Calvijn en anderen heeft gevolgen voor het verstaan van het hart van het evangelie. Dat hart is dat God mens is geworden en geleden heeft aan onze zonden. Consequentie van Calvijns visie is echter dat in Jezus’ menselijkheid God zichzelf niet openbaart, maar verhult. De vreugde van Jezus, zijn intimiteit met en compassie voor mensen, zijn lijden aan het kwaad, ze zeggen dan ten diepste niet iets over wie God wezenlijk is. Op de betekenis van Jezus’ woorden ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ moet worden afgedongen.

Ook voor de persoonlijke omgang met God heeft Calvijns benadering nadelige gevolgen. In essentie blijft God voor hem afstandelijk. Er is geen persoonlijke relatie mogelijk met het onbewogen Wezen dat hij God noemt. Dat betekent ook: de voedingsbodem voor een leven in vertrouwen op God wordt schraal. Een God die in zijn toenadering tot mensen zich aanpast en in zijn eigenste wezen op zichzelf blijft, is onkenbaar. Voor een geestelijke relatie is juist het kennen zo wezenlijk. En het ontbreken van vertrouwelijke kennis voedt twijfel.

Wil Calvijn deze consequenties? Zeker niet. Maar zijn pogingen om ze te vermijden roepen steeds weer vragen op. Het probleem is dat zijn denkraam, gevormd door begrippen uit de Middeleeuwen, een andere kijk op God niet toelaat.
De kritiek op dat gedachtepatroon kon pas ontstaan vanuit een nieuw denkraam dat in de 17e eeuw tot ontwikkeling komt.

Een voorlopig antwoord op de leidende vraag kan zijn: Het is onvermijdelijk dat de kerk dwaling moet verdragen. Dat hangt samen met het feit dat wij beperkte mensen zijn die Gods openbaring slechts ten dele kunnen bevatten. Het is geïllustreerd aan een van de briljantste dienaren van Gods kerk ten tijde van de Reformatie.

De volgende keer gaat de aandacht naar die nieuwe culturele onderstroom, die een meer persoonlijke kijk op God mogelijk maakt.

 

Dit bericht is geplaatst in Geen categorie met de tags , , . Bookmark de permalink.