Homobesluit (10): De zwaarte van Gods geboden

De tweede bevestiging dat de liefde de kern is van de geboden vinden we in de uitspraken dat Gods geboden niet zwaar zijn. Expliciet vinden we dit inzicht niet heel duidelijk bij Paulus, maar wel bij Jezus in het evangelie van Matteüs en in de eerste brief van Johannes. Bij nader inzien blijkt ook Paulus ervan uit te gaan.

In Matteüs 11:30 zegt Jezus: ‘mijn juk is zacht en mijn last is licht’. Dit staat in contrast met zijn verwijt aan het adres van de schriftgeleerden en de Farizeeën: ‘Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders’ (Matteüs 23:4). Het ‘juk van de wet’ of het ‘juk van de geboden’ is een vaste uitdrukking voor wat de wet van de Jood vraagt. Volgens Jezus is zijn juk geen zware last.
Voor Petrus en Jakobus in de vergadering in Jeruzalem is de zwaarte van de veelheid aan Joodse voorschriften het belangrijkste motief die aan de tot geloof gekomen heidenen niet op te leggen. Men zou daarmee het werk van God dwarsbomen. Petrus: Welnu dan, waarom verzoekt u God door een juk op de hals van deze leerlingen te leggen dat onze vaderen en ook wij niet hebben kunnen dragen?’ (Handelingen 15:10). Jakobus: ‘Daarom ben ik van mening dat we de heidenen die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen’ (Handelingen 15:19).
De lasten die wij opgelegd krijgen zijn dus niet te zwaar.
In 1 Johannes 5:3 bevestigt de apostel dit: ‘Zijn geboden zijn geen zware last’.

Daar staan teksten tegenover die daarmee in tegenspraak lijken. Ik denk aan het moeilijke bevel van Jezus in de Bergrede: ‘Heb je vijanden lief’ (Matteüs 5:44). In het gesprek met de rijke jongeling geeft Jezus hem een naar ons toeschijnt onmogelijke opdracht alles te verkopen en aan de armen te geven (Matteüs 19:21). In Romeinen 7:13-25 verzucht Paulus: ‘ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet’. Op dit punt is hij opmerkelijk eensgezind met Jakobus: ‘Hoe vaak struikelen we niet allemaal!’ (3:2), en om de ernst daarvan te onderstrepen, verklaart hij even eerder: ‘Wie de hele wet onderhoudt maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle geboden.’

Deze benadering komt overeen met wat de catechismus zegt in antwoord op vraag 114:
Kunnen zij die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomen houden?

Nee, ook in de allerheiligsten is, zolang zij in dit leven zijn, pas een eerste begin van deze gehoorzaamheid aanwezig; maar wel beginnen ze met een ernstig voornemen niet alleen naar enkele, maar naar alle geboden van God te leven.

Hoe moeten we deze ogenschijnlijk tegenstrijdige benaderingen met elkaar in overeenstemming brengen? Het antwoord op die vraag is, dat de geboden niet op zichzelf voor ons te moeilijk of gemakkelijk genoeg zijn, maar dat het erop aankomt of wij door de kracht van Gods Geest leven of niet. De geboden zijn niet (te) zwaar door de kracht die God ons geeft; de gehoorzaamheid wordt voor ons onmogelijk zodra wij het zonder Gods kracht proberen. Ons probleem is, dat we het steeds weer op eigen kracht proberen. Dan wíllen we wel aan het gebod voldoen, maar kúnnen het niet (Romeinen 7).

Dat hier de crux zit, wordt door diverse teksten bevestigd. Jezus zegt in Matteüs 6:24: ‘Niemand kan twee heren dienen’. Dat is dus pas echt onmogelijk: niet de gehoorzaamheid aan God, maar het ook op een andere macht vertrouwen. Paulus onthult de samenhang in Romeinen 8. In vers 3 stelt hij dat de wet niet in staat was tot gehoorzaamheid te leiden, machteloos als hij was door de menselijke natuur.

Maar hij zegt er achteraan (vers 4): door de Geest wordt de eis van de wet in ons vervuld. En 1 Johannes 5:4 legt uit waarom Gods geboden niet zwaar zijn: ieder die uit God geboren is, overwint de wereld.

De conclusie moet luiden: Wanneer wij door de Geest leven is het houden van de geboden niet zwaar. Dat wordt pas zwaar, ja onmogelijk, als wij niet door de Geest leven, maar op basis van het vlees, onze oude natuur.

Als deze conclusie juist is, moeten we ons nog twee dingen afvragen. Het eerste is: hoe ligt de verbinding tussen leven door de Geest en de gemakkelijke gehoorzaamheid aan de geboden? Het meest voor de hand liggende antwoord is, dat dit te maken heeft met de inhoud van de geboden: de liefde. Paulus schrijft in Romeinen 5:5 dat Gods liefde in ons hart is uitgestort door de heilige Geest. Door de kracht van de liefde die ons door de Geest gegeven wordt, komen wij met vreugde toe aan de inhoud van de geboden: de liefde.

De laatste vraag betreft de gevolgen voor onze visie op de zwaarte van het verbod op ongeordende begeerten voor een homoseksueel. Een homo  kan gelovig zijn en deel ontvangen aan de heilige Geest. Het rapport erkent dat gelukkig. Alleen, gaat voor hem of haar ook op dat in de kracht van de Geest het gebod gemakkelijk is? Het rapport erkent ook dat de homoseksuele gerichtheid vaak niet te veranderen is. Om geen homoverlangens toe te laten zou men dan zijn/haar seksualiteit moeten verdringen. Heteroseksuelen hebben echter al langer ontdekt dat de Geest onze seksualiteit niet doodt. Dat zou homochristenen voor een onmogelijke opdracht stellen. Maar dat is in strijd met de Bijbelse notie dat door de heilige Geest Gods geboden niet zwaar zijn.

Langs twee wegen hebben we nu een bevestiging ontvangen dat wie liefheeft het gebod vervult (aflevering 8). De eerste weg is, dat alles is toegestaan, mits het dienstbaar is aan wat goed, nuttig en opbouwend is, en niet onder de beheersing brengt van vreemde machten (aflevering 9). Dat is precies waar het in de liefde van Christus ook om gaat. De tweede bevestiging is, dat in de kracht van de Geest het gebod niet zwaar is. De Geest schenkt de liefde die wij nodig hebben om het gebod te vervullen (deze aflevering). De volgende keer ga ik in op de vraag hoe het rapport tot zijn conclusies komt.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , . Bookmark de permalink.