Homobesluit (3)

Op mijn laatste blog ontving ik van mijn collega Peter van Dolderen een waardevolle reactie, die ik hieronder afdruk en vervolgens bespreek.

Dag Bert, jij schrijft: “Het levert, dunkt me, een enorm pastoraal-psychologisch probleem op. Het rapport gaat hieraan voorbij.” Op blz. 51 van het rapport lees ik echter, dat men zich dat probleem wel realiseert, maar de keuze maakt om die spanning te laten staan. Weliswaar is het kader, waarin men daar spreekt enigszins anders dan waarin jij het aan de orde stelt. Toch komt het op mij over alsof men niet “slikken of stikken” denkt, maar juist uitgaat van de gedachte dat wanneer je het in de bijbel gelezene onverkort handhaaft het uiteindelijk heilzaam zal blijken te zijn. Anders gezegd: Wanneer we de ontwikkeling in de tijd of in de cultuur als reden nemen om iets wat de bijbel zegt niet (meer) uit te voeren heeft globaal gesproken de bijbel zijn gezag verloren aan het tijdsbeeld. Volgens mij kom je er zo niet uit.

Deze woorden bepalen mij bij twee zaken: of ik recht doe aan het rapport en de intenties daarvan, en of de probleemstelling waarop mijn analyse uitloopt een echte verheldering biedt en een perspectief opent dat tot een oplossing kan leiden.

Het eerste punt gaat mij aan het hart. Ik ben gewend de dingen op scherp te zetten. Dat doe ik om duidelijk te krijgen over waar het echt op vastzit, om daarmee de zaak te dienen. Synodevoorzitter Dingeman Quant heeft dat in het RD terecht zo opgemerkt. Die scherpte mag er echter niet toe leiden dat aan mensen of uitspraken geen recht wordt gedaan.

Op p. 51 gaat het over de heilige Geest die in alle waarheid leidt en aan Christus verbindt, die het verlangen geeft naar een leven dat aan Gods wil beantwoordt en dat verlangen doet groeien. Daaruit is af te leiden dat de betekenis van de Bijbel niet vanzelf voor ons opengaat, maar dat daarvoor een biddende, geestelijke omgang met Gods Woord nodig is. Dat is een heel andere sfeer dan ‘slikken of stikken’.

Ik erken dat deze woorden een ongeestelijke indruk wekken en daarmee aan de geestelijke intentie van het visiedocument voorbijgaan. Dit neemt echter niet weg, dat wanneer dat proces op een biddende, geestelijke manier is verlopen, en aan het einde toch de meningen tegenover elkaar blijven staan, er een situatie aanbreekt waarin de keuze is: of toegeven en aanvaarden wat de kerkenraad vindt, of buitengesloten worden. En eigenlijk is dat niet pas aan het einde van het gesprek aan de orde, deze kiezen-of-delen situatie hangt al vanaf het begin boven het pastorale contact.

Met de opmerking dat het rapport (het document en de handreiking) aan het pastoraal-psychologische probleem voorbijgaat, bedoel ik dat het niet ingaat op de geestelijke nood die ontstaat als een homoseksuele broeder of zuster in geweten van oordeel is dat God op basis van de Schrift zijn of haar relatie niet verwerpt, maar als genadige mogelijkheid schenkt. Wat richten wij aan als we zo iemand de toegang tot de tafel en daarmee tot Gods koninkrijk ontzeggen? En wat winnen we er pastoraal mee? Hoe gaan we daar pastoraal mee om?

Het andere punt bepaalt ons precies bij de diepste inzet van het rapport. Daarom is het zo waardevol er met de neus bovenop te worden gezet. Als dit punt namelijk niet van meet af aan expliciet in de aandacht staat, lopen we het gevaar dat we langs elkaar heen praten. Het punt is kernachtig geformuleerd:
Wanneer we de ontwikkeling in de tijd of in de cultuur als reden nemen om iets wat de bijbel zegt niet (meer) uit te voeren heeft globaal gesproken de bijbel zijn gezag verloren aan het tijdsbeeld.

Maar als het nu eens zo is, dat God in zijn openbaring mensen wil bereiken en veranderen ín hun cultuurhistorische context? Of wanneer de verbinding tussen zijn genadige liefde en het gegeven gebod lijkt te worden verbroken doordat mensen die verbinding niet meer kunnen begrijpen en meemaken; dit als gevolg van de veranderde cultuur en tijdgeest? En als de consequentie daarvan is dat een gebod de toegang tot de bevrijdende genade in de weg gaat staan doordat het als voorwaarde en struikelblok functioneert? Doen we dan wél recht aan de Bijbelse boodschap? Of verliezen we het gezag van de Bijbel dan ongewild aan een wettisch denken dat in het Nieuwe Testament expliciet wordt afgewezen? En moeten we misschien concluderen dat dan de Bijbel op een veel dieper niveau onrecht wordt aangedaan dan bij een ‘milde’ toepassing van een uitdrukkelijk gebod?

Op dit moment blijft het nog bij het stellen van vragen. Ik kan me voorstellen dat bij het stellen ervan de lezer allerlei tegenvragen bij zich voelt opkomen. Bijvoorbeeld: Hoe kan het ‘ene’ gezag van de Bijbel nu op gespannen voet staan met het ‘andere’ gezag? De Bijbel is toch niet met zichzelf in strijd? Dit soort verdient in een later stadium de aandacht. Waar het me nu om gaat is duidelijk te maken dat de redenering die door Van Dolderen wordt gepresenteerd als de grondovertuiging van het synoderapport niet zonder meer opgaat.

De geschoolde lezer heeft intussen begrepen in welke richting mijn betoog verder gaat. Maar dat bewaren we voor de volgende keer.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , . Bookmark de permalink.

Eén reactie op Homobesluit (3)

  1. Pingback: Homobesluit (3) | Theologisch Logboek | Christi...

Reacties zijn gesloten.