Ik heb niets tegen honden. Terdege besef ik dat een hond veel voor mensen kan betekenen, vanwege zijn trouw, aanhankelijkheid en betrekkelijke slimheid. Een hond fungeert vaak als een maatje en als een voorwerp van zorg. Je investeert erin en je krijgt er ook iets voor terug. Dit genoegen zou ik mensen niet willen ontzeggen.
Ik heb niets tegen honden, maar ik heb er zelf ook niets mee. Een enthousiaste begroeting met geblaf, gesnuffel en gelik is niet aan mij besteed. De standaard opmerking van de eigenaar is steevast: hij doet niks. Was dat maar zo, maar ondertussen doet hij van alles. Bedoeld wordt: hij doet niets kwaads. Dat zal wel zo zijn, maar wat ‘ie wel doet, vind ik onaangenaam. Bovendien hebben honden hun eigen weeïge hondenluchtjes, en ook daarom houd ik ze maar liever op een afstand. Doorgaans ben ik niet bang voor honden, maar toch, je weet maar nooit. Iemand werd eens door de hond van haar overbuurvrouw zo ernstig in de pols gebeten, dat de dokter eraan te pas moest komen, die weer doorverwees naar het ziekenhuis. Niet alleen de huid moest worden gehecht, maar ook de onderliggende pezen waren kapot. En er kon van de overbuurvrouw nauwelijks een verontschuldiging af, laat staan dat zij zich verantwoordelijk voelde voor de financiële en emotionele schade. Je moet dus altijd op je hoede zijn.
Toch heb ik in het algemeen niets tegen honden, als het er maar niet te veel worden. Want als het er te veel worden, wordt de overlast die ze veroorzaken te groot. En dat is nu helaas aan de orde. Het is geen uitzondering als één huishouden minstens twee honden telt. De gevolgen zijn in velerlei opzicht merkbaar. Dan denk ik niet alleen aan de veel bediscussieerde en tot ergernis leidende hondenpoep, maar ook aan de ruimte die ze innemen. Je kunt niet door een park of over een achterafweggetje een rustgevende wandeling maken zonder gestoord te worden door heen en weer rennende honden. Hun aantal wordt verhoogd doordat hondenbezitters de neiging hebben elkaar op te zoeken en een soort alternatieve gemeenschap te vormen. Aan de oever van een door ons bezocht meer in de Jura nam een echtpaar met zoon en twee honden een extra grote plek in aan het strandje. Die extra plek werd onthouden aan menselijke toeristen, die bij de dieren uit de buurt bleven, hoewel hun aantal niet gering was.
Als ik het voor het zeggen had, zou ik het hondenbezit aan strenge regels binden: maximaal één hond per huishouden, aanlijnplicht buiten de eigen privéruimte, opruimplicht, hondenbelasting ter compensatie van de overlast. Een diep in mijn hart kan ik het niet goed zetten dat honden privileges hebben die mij worden onthouden. Het zou tenminste in sommige situaties buitengewoon handig zijn, wanneer je als man onder de open hemel ongestraft kon wildplassen.
Over het geheel genomen zou ik een beleid voeren waarin het bezit van honden wordt ontmoedigd en het aantal gereduceerd.
Zoals ik over honden denk, zo denken andere mensen over vluchtelingen. Ze hebben niets tegen vluchtelingen. Die mensen kunnen er zelf veelal ook niets aan doen, dat ze hun land moesten ontvluchten. En dat zulke echte vluchtelingen een veilig heenkomen zoeken en een nieuwe toekomst willen opbouwen, is logisch. Alleen, het moeten er niet te veel worden. De meesten zullen wel te vertrouwen zijn, maar er zitten ook kwaaien tussen. Je moet ermee uitkijken. En ze hebben hun eigen luchtjes die wij vinden stinken. Daar wil je niet naast wonen. En voor je het weet claimen ze allerlei rechten, zonder hier iets te hebben gepresteerd. Ze worden voorgetrokken en pikken onze ruimte in: huizen en banen. En ze trekken erg op elkaar aan in afzonderlijke gemeenschappen. Het voelt niet meer vertrouwd in je eigen land. Dus: niets op die mensen tegen, maar het moet wel minder: ontmoedigend opname- en streng terugkeerbeleid.
Ook al vertoont hun redenering overeenkomsten met de mijne over honden, ik ben het niet met hen eens. Want vluchtelingen zijn mensen, en mensen zijn geen honden.