Huijgen leest Loonstra

In vijf afleveringen is prof.dr. Arnold Huijgen ingegaan op mijn boek Meedenken met Paulus: Letter en Geest in de bezinning op vrouw en ambt. Verrassend genoeg liep dat bijna synchroon aan mijn bespreking van zijn Lezen en laten lezen (zie mijn vorige vier blogs). Zijn beoordeling van mijn boek wekt bij mij allereerst opluchting maar ook wel een beetje teleurstelling. Opluchting omdat het best spannend is wanneer een door mij gerespecteerde theoloog uitvoerig op mijn gedachten ingaat. Zal hij in staat zijn pijlers onder mijn betoog weg te halen? Een mens wil het liefst bevestigd worden in zijn inzichten. Principieel stel ik mij open voor kritiek, maar het is wel slikken als je op conclusies moet terugkomen. De opluchting bestaat erin dat ik de aard van de kritiek niet van dien aard vind dat ik mij zorgen meen te hoeven maken. Maar ook enige teleurstelling. Die heeft betrekking op het feit dat de kritiek zich hoofdzakelijk langs stereotiepe lijnen voltrekt, met als gevolg dat ik opnieuw slecht begrepen in een hoek geduwd word waar ik me niet thuis voel. Op onderdelen een fris inzicht, over het geheel weinig nieuws.

Eerste bezwaar: de methode

Mijn eerste punt van kritiek heeft betrekking op de methode die hij hanteert. Hij zoemt in op mijn uitleg van 2 Korintiërs 3 over letter en Geest. Voor de weergave van mijn Paulusperceptie beperkt hij zich daartoe. Zijn conclusie is dat ik te veel een tegenstelling zou forceren tussen letter en Geest en dat ik daarbij gecharmeerd zou zijn van een bepaald soort hermeneutiek die geestelijke betekenis hoger waardeert dan letterlijke. Dit is een verregaande conclusie op een veel te smalle basis. Niet alleen in 2 Korintiërs 3 spreekt Paulus over letter en Geest, maar ook in Romeinen 2 en Romeinen 7. Daar verbindt hij de letter met de uiterlijke besnijdenis en met de heerschappij van de wet. Die wet wordt in zijn brieven geassocieerd met slavernij, onderdrukking, het aanwakkeren van zonde, het bepalen bij de zonde, met een dodende werking (net als de letter in 2 Korintiërs 3).

Uit onder meer Romeinen 7 blijkt dat het verschil tussen oud en nieuw verbond echt niet alleen in de mens zit en in de werking van de Geest, zoals Huijgen beweert. Het verschil zit ook in de plaats van de wet. Vroeger heerste de wet, nu zijn wij van de wet ontslagen, zoals een weduwe door de dood van haar echtgenoot is ontslagen van de wet op huwelijkstrouw (Romeinen 7:6). Paulus zegt hier niet alleen dat wij van het óórdeel van de wet ontslagen zijn, maar van de wetsbepalingen zelf. Huijgen laat het gewoon liggen.

Inderdaad, ik verbind de ‘letter’ met de geschreven wet die van buitenaf ons beveelt. Dat doe ik niet louter op grond van 2 Korintiërs 3, maar op grond van het geheel van Paulus brieven. Aan de oudtestamentische wet kent hij een bijzondere functie toe om mensen vast te laten lopen. Dat is niet alleen maar een gevolg van het feit dat de mensen de Geest nog niet hadden en weerspannig waren, maar een doel dat God ermee had, volgens Paulus, om zo toe te werken naar Christus en zijn onmisbare betekenis. Het was voor mij alsof het kwartje viel: door Paulus’ negatieve uitspraken over de wet in verband te zien met zijn spreken over de letter pasten de diverse puzzelstukjes – Paulus is een gecompliceerde theoloog – voor mij ineens in elkaar. Op mijn inzicht mag kritiek geleverd worden, maar dan moeten deze dingen wel aan de orde komen. Dat gebeurt niet.

Wanneer we het geheel van Paulus’ brieven proberen te overzien, dan onderscheiden we drie tegenpolen die ongeveer parallel lopen: uitwendig vs. inwendig (met betrekking tot de besnijdenis), letter vs. Geest, en slavernij vs. vrijheid (‘alles is mij geoorloofd, maar niet alles bouwt op’). Er is nog een vierde paar, maar dat betreft slechts ten dele tegenpolen: wet en liefde. De termen zijn niet compleet inwisselbaar, maar wel verwant: het uitwendige, de letter, de gebondenheid en de wet (in negatieve zin) aan de ene kant, en het inwendige, de Geest, de vrijheid en de liefde aan de andere. Er zijn ook dwarsverbindingen. Waar de Geest is, daar is vrijheid (ook 2 Korintiërs 3); de Geest stort de liefde van God in de harten uit; de liefde is de samenvatting en de vervulling van de wet; je bent geroepen om vrij te zijn, laat je niet opnieuw een slavenjuk opleggen; gebruik de vrijheid niet als aanleiding voor het vlees, maar dien elkaar door de liefde; de Geest schrijft de wet in het hart. Dit hele palet vraagt de aandacht wanneer we aan Paulus (en aan Loonstra) recht willen doen.

Tweede bezwaar: overdreven tegenstelling

Mijn tweede bezwaar is, dat Huijgen het verschil tussen letter en Geest, dat ik probeer na te tekenen, scherper aanzet dan ik dat bedoel. Ik zou er ten onrechte een tegenstelling van maken. Hij spreekt van een ‘harde knip’ die ik zou maken tussen Christus en de Geest aan de ene en de wet aan de andere kant. Paulus spreekt namelijk ook van de heerlijkheid van de oude bediening die veroordeling brengt, naar aanleiding van het stralende gelaat van Mozes, die een sluier over zijn gezicht moest leggen omdat de mensen de glans niet konden verdragen. Die heerlijkheid is weliswaar geringer dan die in het nieuwe verbond, maar ze is er wel degelijk. Dit brengt Huijgen ertoe te spreken van een comparatieve verhouding (vergelijking van minder naar meer) in 2 Korintiërs 3 en geen oppositie (tussen letter en Geest). Alsof ik moeite zou hebben met een verhouding van minder naar meer. Ik erken volledig dat ook de dodende werking van de letter in de oude bedeling teruggaat op Gods heerlijkheid. Huijgen schrijft nota bene zelf van ‘het levensgevaarlijke karakter van Gods glorie voor Israël’. Maar de dodende werking zit volgens Paulus niet alleen in de mens, ze zit ook in de bedoeling die God met de geschreven wet had. Paulus plaatst inderdaad de geschreven wet en de Geest tegenover elkaar: voor zover de wet gezag had op grond van haar geschreven status. Op die manier keerde de wet zich tegen de mens. Maar de inhoud van de wet naar zijn bedoeling, geschreven of niet, die staat niet tegenover de Geest, die wordt juist door de Geest aan het licht gebracht en in de harten gelegd.

Huijgen benadrukt: er is maar één onveranderlijke wet die door de Geest in de harten wordt gelegd. Maar welke wet staat hem daarbij voor ogen? De tien geboden? Maar die worden door Paulus nergens geïsoleerd van de wet als geheel. De morele geboden? Maar Paulus maakt nergens het onderscheid tussen morele en andere geboden. Bij ‘wet’ denkt Paulus aan de wet van Mozes. Het is toch duidelijk dat die voor christenen onder het nieuwe verbond niet integraal van kracht is. Ik ben op zoek geweest naar de manier(en) waarop Paulus wél het onderscheid tussen wet en wet maakt. Ik kom daarbij uit op liefde, inwendig, Geest, vrijheid, opbouw, tegenover: letter, verplichting, uiterlijk, gebondenheid, angst.

Ik geef één illustratie van hoe Huijgen mijn tegenstelling overdrijft. In de vierde aflevering parafraseert en citeert hij wat ik in 2000 geschreven heb in Zo goed en zo kwaad (p. 94): De liefde is de norm voor de geboden, de geboden zijn aanwijzingen voor de concretisering van de liefde. Hij zegt ervan: ‘Hier maakt Loonstra tegenstellingen die Paulus zelf niet kent.’ Lees de voorlaatste zin nog eens over: is daar een tegenstelling in te bespeuren? Ik zie die niet; wel een onderscheid van twee kanten van één zaak, die elkaar uitleggen.

Een laatste overdreven tegenstelling komt voort uit Huijgens taxatie dat de liefde als criterium voor de gehoorzaamheid niet kritisch genoeg zou zijn en de gemeente als beoordelende instantie niet gekwalificeerd. Nu gaat het om tegenstellingen die hij zelf maakt tussen liefde en wet, en tussen de gemeente en het Woord.

Huijgen spreekt liever van de openbaring van Gods liefde in Christus als criterium. Alsof ik daar anders over denk! Paulus geeft ook allerlei handvatten om (gebrek aan) de liefde te onderkennen: 1 Korintiërs 13; alles wat verslavend werkt, wat als aanleiding voor het vlees wordt gebruikt, om eigen verlangens te bevredigen. En dan hebben we ook nog de persoon van Paulus en buiten Paulus de Bijbelverhalen die een voorbeeldfunctie vervullen. Alles bij elkaar is dat voldoende om niet terecht te komen in een vaag concept. Het gaat om de liefde die God in Christus geeft en die Hij van ons vraagt.

Heeft de gemeente voldoende kritisch vermogen? Huijgen denkt van niet. Hij verwijst naar de theologen die altijd hebben gezegd: het Woord als tegenover, dát is onze kritische instantie. Maar dan ziet hij eraan voorbij dat ik met de gemeente de gemeente bedoel die dat tegenover van het Woord erkent. En vergeet niet: ook de theologen die dat gezegd hebben, maken deel uit van de gemeente. De uitleg moet toch echt in de gemeente plaatsvinden, in afhankelijkheid van de heilige Geest.

Positief slot

In dit lange verhaal heb ik veel nog laten liggen. Ik heb me willen beperken tot de essentie. Laat ik positief eindigen. Aan het einde van aflevering 5 blijkt Huijgen een voor mij verrassend inzicht te hebben in de voor-oordelen van gelovigen die de Bijbel lezen en toepassen. Hij erkent: een kritisch begrip van de liefde is nodig. Ook bij gedragsregels die vervreemding of irritatie oproepen hebben we te maken met de Schrift waarvan Jezus Christus het midden is en waarin ons het evangelie wordt verkondigd. Helemaal mee eens.
Hij vervolgt: Liever dan concrete geboden uit te schakelen moeten we luisteren tot we het evangelie erin horen. Tot op zekere hoogte ben ik het hier ook mee eens. De reden voor aarzeling is, dat er geboden in de wet van Mozes zijn waarbij het niet lukt die verbinding te leggen. En die ervaring doen we zelf ook op bij bepalingen die vroeger wel op begrip konden rekenen. En laten we niet overdrijven. Paulus had best een evangelisch motief voor de handhaving van de sabbat (zaterdag als rustdag) kunnen aanvoeren, maar dat heeft hij niet gedaan. De sabbat is voor gelovigen uit de heidenen geen geldend gebod.

Veelbelovend is zijn slot, als hij zijn gedachten laat gaat over het vraagstuk van de plaats van de vrouw. Hij zegt: volgens mij moeten we beginnen bij de positie van man en vrouw in het huwelijk als (misschien wel de enige) scheppingsordening. We zouden hier evangelische geluiden kunnen opvangen die we niet moeten willen prijsgeven. Vanuit dit startpunt denk ik graag met hem mee. Laten we daarin wel meenemen dat volgens de Bijbel in het koninkrijk het huwelijk een voorbijgaand instituut is.

Dit bericht is geplaatst in Geen categorie met de tags , , , . Bookmark de permalink.