De vorige keer hebben we gezien: de hermeneutiek als methode om de Schrift recht te doen is wel degelijk van belang. Zeker, de directe ontmoeting met een ontvankelijk gemoed dat God laat spreken van hart tot hart staat voorop. Maar deze sensitiviteit wordt versterkt door hermeneutische competentie. Dat heb ik laten zien voor de klassieke hermeneutiek die zich bezint op de verhouding van Oud en Nieuw Testament.
Maar er is meer aan de orde in de hermeneutiek. Die gaat steeds meer over de invloeden die een rol spelen bij hoe we teksten opvatten, over de rol die de hoorder zelf speelt in het Schriftverstaan. De interpreet maakt zelf deel uit van het interpretatieproces. Huijgen maakt dit zelf duidelijk bij Calvijn. In de Bijbel staat vaak dat God zich laat raken door hoe mensen op Hem reageren, positief en negatief. Maar Calvijn beschouwt dat consequent als een oneigenlijke manier van spreken. Want God heeft geen passiones. Als Hij die wel zou hebben, zou Hij veranderlijk zijn en zou Hij zich afhankelijk maken van de mensen. Dat zou afbreuk doen aan zijn onveranderlijkheid en zijn almacht. Daardoor zou Hij onvolmaakt zijn. Huijgen verklaart dit uit de metafysische traditie waarin Calvijn nog vast verankerd was. Calvijn kón het in zijn tijd eigenlijk niet anders zien. Zijn denken zat gevangen in de logica van de macht.
Zonder dat verder expliciet te maken laat Huijgen hier zelf zien dat het verstaan van de Bijbel mede bepaald wordt door de cultuurhistorische context van de verstaander. Die context kan beperkend zijn, maar ook helpend. Zou het dan niet goed zijn ons daar voortdurend tijdens het luisterproces rekenschap van te geven? Als die eigen context voor Calvijn al zo invloedrijk is, zou de invloed daarvan voor ons dan minder groot zijn? Het probleem is dat we in de bril die we zelf op hebben geen erg hebben. Dat is altijd zo met de bril die je op hebt. Daar kijk je niet naar, daar kijk je doorheen.
Is het bij Huijgen zelf zoveel anders? Hij legt juist veel nadruk op de bewogenheid van God. Die is bepalend voor de geschiedenis en ook voor hoe we de Bijbel tot ons laten komen als het bewogen appel van God op ons leven. ‘Het is dus mogelijk, de Bijbel veel directer te lezen dan Calvijn doet, door Gods interactie met mensen en Gods bewogenheid het volle pond te geven.’ Dit is een draai van niet minder dan 180 graden. Was eerst de bewogenheid van God oneigenlijk, nu is ze wezenlijk. Ik kan daar ver in meegaan. Deze omslag stuit bij mij niet op kritiek. Ook ik vind dat daardoor de Bijbel beter tot zijn recht komt. Toch vraag ik me af: hoe heeft hij deze ommezwaai kunnen maken? Is hij misschien trouwer aan de Schrift dan Calvijn? Of is hij op zijn beurt ook beïnvloed door de vooronderstellingen van zijn eigen tijd? Ik denk het laatste.
Huijgen grijpt terug op de drie-eenheid van God. De bewogenheid van God verklaart hij in essentie als de bewogenheid van de liefde van de Vader, de Zoon en de Geest voor elkaar. Door de liefde gaat de Zoon uit en wordt de Geest uitgezonden. Had Calvijn dit niet kunnen bedenken? Kennelijk niet. We zien ook dat de triniteitsleer in de 20ste eeuw verregaand is gesubjectiveerd. Voorheen werden de relaties van de Vader, de Zoon en de heilige Geest niet beschreven als persoonlijke relaties, maar als oorsprongsrelaties: de Zoon van eeuwigheid gegenereerd door de Vader, de Geest die van eeuwigheid van de Vader en de Zoon uitgaat. De betekenis van ‘persoon’ ging niet verder dan ‘onderscheiden zelfstandigheid’. In de individualisering van de moderne tijd is ‘persoon’ veel meer tot ‘persoonlijkheid’ geworden, dat wil zeggen tot individu met een eigen zelfbewustzijn. Ziedaar de cultuurhistorische context die mede bepalend is voor het verstaansproces bij Huijgen.
Er zit nog iets aan vast. Als mensen zo in elkaar zitten dat ze alleen iets kunnen verstaan vanuit hun eigen culturele waarden, dan geldt dat ook voor de mensen die als eersten Gods openbaring ontvangen hebben en voor degenen die door de Geest gedreven Gods woorden hebben neergeschreven. Huijgen geeft hier zijdelings rekenschap van, als hij het heeft over toenmalige vertelconventies die afwijken van onze normen voor een accurate weergave van de feiten. Ook de Bijbel getuigt van een cultuurhistorische verstaanshorizon die als zodanig niet normatief is: ze vormt de achtergrond waartegen God contact zoekt met mensen. Dan zullen we bij het luisteren naar de Schrift ons moeten afvragen: wat wil God in de oorspronkelijke context zeggen? En vervolgens: wat betekent die boodschap in onze eigen context? Als het over homoseksualiteit of de plaats van de vrouw gaat, is dat best een dingetje.
Betekent dit dat onze context altijd de betere is? Geenszins. Ik heb al laten doorschemeren dat de vooronderstelde cultuurhistorische waarden zowel belemmerend als helpend kunnen zijn. In het geval van de leer van de drie-eenheid van God en van zijn komen tot mensen is de moderne context vermoed ik helpend, al is het moeilijk daar zelf een oordeel over te vellen, omdat we die waarden zelf huldigen. We zijn als de spreekwoordelijke slager die zijn eigen vlees keurt.
Wel is het bedenkelijk als wij onze eigen culturele vooronderstellingen en die in de Bijbel ons niet bewust zijn. Dan gaan we wat we lezen verabsoluteren (d.w.z. zonder rekening te houden met de oorspronkelijke achtergrond) en klakkeloos onze eigen interpretatie gelijkstellen met de bedoeling van de Schrift. Dan worden we juist belemmerd in het open luisterproces waarin God ons leven leest. Als wij klakkeloos onze interpretatie vereenzelvigen met de betekenis van de Schrift, ontstaat er kortsluiting. Dan gebeurt wat ik in synodale kringen binnen de CGK wel eens opmerk; de redenering wordt dan: dit zegt de Schrift (over homoseksualiteit, over de vrouw), als je het daar niet mee eens bent, ben je ontrouw aan de Schrift.
Hallo!
Je zo goed mogelijk bewust zijn van de cultuurhistorische achtergronden staat juist in dienst van het rechte verstaan. Het hoort bij de ontvankelijke luisterhouding. Ook hier is te spreken van een hermeneutische theorie die methodisch kan en moet worden ingezet. Zij schept ruimte om de tekst tot zijn recht te laten komen. Daarmee staat zij in dienst van de openheid naar God. Verzet tegen deze hermeneutische notie komt neer op kortzichtige zelfoverschatting.