Het presidentschap van George W. Bush is bijna ten einde. Dat is een goede reden om terug te blikken over de acht jaar waarin hij de scepter zwaaide over de Verenigde Staten van Amerika. In het ND van 2 januari is dat gedaan door Jan Hoogland, bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte. Hij is ronduit kritisch in zijn oordeel. Bush liet zich kennen als conservatief en zijn conservatisme was inconsistent. Hij weigerde te geloven dat het kwaad in de mens definitief te overwinnen is, maar toch deed hij twee dingen die daarmee op gespannen voet staan: hij verdedigde de vrije krachten in de maatschappij tegen overheidsbemoeienis, en hij verdeelde de wereld zwart-wit in goeden en slechten. Een tweede kritiekpunt is, dat Bush een aanhanger was van het oppervlakkige superioriteitsgevoel van de westerse beschaving. Het Amerikaanse denken over vrijheid en democratie was boven alle discussie verheven. Daarmee hangt samen dat hij onvoldoende oog heeft gehad voor de snelle opkomst van andere culturen. Hij dacht de westerse waarden wel even met gebruik van geweld in totaal andere samenlevingen te kunnen vestigen. Dat bleek een misrekening. Tenslotte werd zijn denken gekenmerkt door een gevaarlijke mix van secularisme en evangelicalisme. Politieke doelstellingen werden overgoten met het sausje ‘God bless you, God bless America’. Vrijheid en democratie werden verdedigd als goddelijke waarden.
Een dag later werd op deze bijdrage gereageerd door Bart Jan Spruyt, politiek columnist van Elsevier en voorzitter van de conservatieve Edmund Burke Stichting. De manier waarop die op de persoon van Jan Hoogland speelt, daar lusten de honden geen brood van. Hij zet hem neer als een van die linkse intellectuelen die als slimste jongetjes van hun klas toch niet de hoogste maatschappelijke status hebben bereikt en daarom uit ressentiment maar kritisch geworden zijn op de gevestigde orde. En passant deelt hij nog sneren uit naar de Technische Universiteit Twente en naar de ChristenUnie, maar dat vermeld ik slechts om een indruk te geven van de sfeer van zijn stuk. Hoogland wrijft hij onder de neus dat die enerzijds Bush verwijt door zijn blunders de erosie van de westerse beschaving te hebben ingezet, maar dat hij anderzijds blij is met die erosie, omdat die ruimte maakt voor andere beschavingen en groter wederzijds respect. Spruyt weet niet wat hier reformatorisch of progressief aan is. ‘Ik weet wel dat zich hier het verraderlijke van de progressieve klerk aandient.’
Het is natuurlijk ieders goed recht om de politiek van Bush te verdedigen tegen kritiek. Het is daarom Spruyts goed recht om de kritiek van Hoogland te nuanceren of te bestrijden. Maar zo minachtend op de man spelen als hij doet, dat is geen stijl. Ik snap werkelijk niet hoe de redactie van het ND deze bijdrage heeft kunnen accepteren. Niet dat ze vanwege de inhoud van het ingenomen standpunt zou moeten worden geweerd, het is juist goed dat er een platform is waarin diverse meningen zich kunnen laten horen, maar vanwege de toon. Waar is hier de ethiek van de christelijke journalistiek? Een minimum aan respect voor je gespreksgenoot mag daarin toch wel als voorwaarde gelden.
Tot slot nog een opmerking over het laatste punt van Spruyt. Dat volg ik niet. Waarom kun je niet de erosie van westerse waarden bekritiseren en tegelijkertijd blij zijn dat de presidentiële versterking van die erosie westerse ondeugden scherper in het licht stelt en de emancipatie van andere culturen versnelt? De erosie van de westerse cultuur bestaat juist daarin dat haar verworvenheden leiden tot een steeds oppervlakkiger superioriteitsdenken.
Men kan er problemen mee hebben dat een schip op de wal aankoerst en tevens blij zijn dat de wal het schip keert.