Vorige week viel het kennismakingsnummer van ‘Geloven in Nederland’ bij me in de bus. Het heeft als doel het wederzijdse begrip tussen gelovigen van diverse godsdiensten te vergroten en daarmee niet alleen een vreedzaam samenleven te bevorderen, maar ook met behulp van de optelsom van godsdiensitge inspiraties aan vrede te bouwen. Anders gezegd, het doel is niet alleen verbinden, maar ook versterken.
Kernwoorden in het blad zijn vrijheid van godsdienst, zingeving, mysterie, bezieling, samen, geloven ondergeschikt aan leven, weten, en doen, het zoeken van overeenkomsten, het respecteren van verschillen. Woordvoerders komen uit de katholieke en de protestantse traditie, het humanisme, het jodendom, de islam en het hindoeïsme.
Ik weet eigenlijk niet of ik heel blij ben met dit initiatief. Positief erin is dat er begrip wordt gevraagd voor de betekenis die geloof en religie in het leven van mensen hebben. Het benul daarvan is bij velen in onze samenleving tot het nulpunt gedaald. Voor hen is het moeilijk voorstelbaar dat gelovigen hun leven laten bepalen door een ongrijpbaar geloof. In hun beleving is het als het over geloven gaat allemaal één pot nat, en allemaal de houdbaarheidsdatum gepasseerd. Geloven is niet meer van deze tijd. Het blad probeert te laten zien dat geloven zin heeft en zin geeft en is daarmee een appèl op de geseculariseerde mens.
Wat ik er minder in waardeer is, dat de inhoud toch een wat nivellerende werking heeft. Al die godsdiensten worden onder de gezamenlijke noemer van godsdienst en geloof gezet. Al die godsdiensten zijn gericht op bezieling en inspiratie. Een protestantse pastor zegt in reïncarnatie te geloven. Van het hindoeïsme wordt gezegd dat het net als het christendom een drie-eenheid kent. Koran- en bijbelverhalen leggen andere accenten maar gaan over hetzelfde. De overeenkomsten tussen de diverse richtingen zijn de basis voor dit gezamenlijke optrekken, de verschillen zijn er maar bederven het feest van de herkenning niet. Ik trek de voorzichtige conclusie dat iemand die de exclusieve betekenis van het christelijk geloof verdedigt, niet past binnen de formule van dit blad.
Kritiek leveren is geen kunst. Hoe zou het dan moeten? Ik destilleer twee doelstellingen: onderling begrip tussen de godsdiensten bevorderen en de relevantie van geloven voor niet-gelovigen aantonen. De fout is misschien dat deze doelstellingen worden gecombineerd. Waarom fout? Omdat daarmee twee totaal verschillende lezersgroepen bij elkaar worden gevoegd. Het komt me voor dat er een keuze moet worden gemaakt.
Voor een blad dat zich op gelovigen van allerlei godsdiensten richt zou de interreligieuze ontmoeting centraal moeten staan. In alle eerlijkheid zouden daarin niet alleen de verbindende elementen, maar ook de scheidende en uitsluitende onderwerp van gesprek moeten zijn. Dan zou wederzijds begrip kunnen groeien, ook voor de ‘harde’ bestanddelen van een godsdiensttraditie, en wordt men gedwongen de eigen positie te verantwoorden.
Een blad dat zich op ongelovigen richt zou veel meer de nadruk moeten leggen op de gemeenschappelijke kenmerken van alle godsdiensten, om zo het begrip voor het verschijnsel religie te vergroten, het belang van religie te benadrukken, en de ruimte voor religiein het publieke domein te bepleiten.
Beide taken konden wel eens belangrijk zijn. Gemakkelijk is het zeker niet.