Natuurlijk begrijp ik wel wat ermee uitgedrukt wordt, als mensen scanderen en als leus omhoog houden: “Je suis Charlie”. De bedoeling is, dat we als één mens willen protesteren tegen de barbaarse acties waarmee mensen worden neergeknald en de vrijheid van meningsuiting wordt bedreigd. En met elkaar verklaren wij dat we niet zwichten voor de druk van geweld. Ook ik voel me verontwaardigd en kwaad, dat sommigen menen zich te kunnen veroorloven veiligheid, vrijheid en recht zo met voeten te treden. En ik ben blij met verklaringen van moslims dat zij hier niet bij willen horen en er ook schande van spreken, en ik wacht op nog meer duidelijke verklaringen uit die hoek. Ik ben blij met het eensgezinde protest waarin de samenleving alle interne tegenstellingen even achter zich laat.
Toch neem ik de woorden “Je suis Charlie” niet over. Dat komt omdat Charlie Hebdo staat voor een atheïstisch satirisch weekblad dat de vloer aanveegt met alle godsdiensten en allerhande gelovigen beledigt in wat die heilig achten. Daarmee kan ik me op geen enkele manier solidair verklaren. Begrijp me goed, ook ik vind dat dit op geen enkele manier de terreurdaden wettigt die nu zijn gepleegd. En juridisch moet de vrijheid van meningsuiting gewaarborgd zijn tot de grens van haat zaaien en aanzetten tot discriminatie.
Moreel is dat echter een ander geval. Terecht wordt in het redactionele commentaar van het ND op vrijdag 9 januari tussen beide een onderscheid gemaakt. Spotten met God en Hem dood verklaren is minstens zo erg als met mensenlevens spelen en medemensen doden.
In Galaten 6:7 staat een onheilspellende tekst: “Vergis u niet, God laat niet met zich spotten: wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.” Nee, wij zijn niet geroepen de uitvoerders van dit oordeel te zijn. Wat is er al niet aan dood en verderf verspreid door mensen die meenden dat zij de miskenning van hun god moesten wreken. En wat is de lastering van hun god al niet vaak als voorwendsel gebruikt om gevoelens van ressentiment en rancune te botvieren. Deze weg leidt naar de ondergang. Maar wel is het zo, dat het lasteren van God onder het teken staat van het oordeel dat de Heilige daarover zelf voltrekt.
Petrus en Judas, de broer van Jezus, spreken er in hun brieven van, dat aan het einde van de tijd spotters zullen komen. Waarom is ons innerlijke verzet tegen hun activiteiten minder groot dan onze innerlijke afkeer van moslimterreur? Angst voor het laatste zal daarbij een rol spelen. Als ik eerlijk ben, ervaar ook ik een verschil in gradatie van mijn verzet tegen het ene ten opzichte van het andere. Maar mijn afkeer van de bespotting van God is groot genoeg om me niet te scharen bij de menigte die roept: “Je suis Charlie”. In dat gezelschap voel ik me ik niet thuis.