Joden en christenen (2)

Het boek van Marquardt laat mij niet los. Hij zoekt naar een christelijke theologie na Auschwitz. Het is een existentiële zoektocht vanuit de verlegenheid met wat er is gebeurd, en de uitkomst is open. Iets van zijn existentiële verlegenheid kan ik invoelen. Zelf heb ik een jaar of drie geleden in Auschwitz en Birkenau bezocht. Beklemmend, verbijsterend, ontzettend. Hoe heeft dat kunnen gebeuren in een christelijk Europa? Het maakt me bescheiden.
In mijn theologische analyse ben ik misschien wat rationeler en afstandelijker dan Marquardt. Daar komt bij dat ik niet zoals hij een kenner van de joodse religie ben. De volgende overwegingen komen bij mij op.

Het begint met twee stellingen die ik allebei aannemelijk acht.
De eerste stelling is:
Het jodendom was destijds mede verantwoordelijk voor Golgota.
En de tweede luidt:
Het christendom was destijds mede verantwoordelijk voor Auschwitz.
Deze twee stellingen zijn congruent. Dat wil zeggen, dat ze dezelfde formele en inhoudelijke structuur hebben.
‘Het’ jodendom en ‘het’ christendom zijn algemene en vrij vage typeringen. Het zijn aanduidingen van de culturele neerslag van twee godsdiensten in gemeenschappen die in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats dominant zijn geweest. Die vaagheid is bewust gekozen. Ze geeft aan dat niet alle mensen die tot deze stromingen behoorden hoofd voor hoofd aanspreekbaar zijn op wat er is gebeurd.
In de tweede plaats lezen we in beide stellingen de woorden ‘was destijds’. Dat maakt ze tot stellingen over een historische toedracht. De formulering ervan heeft niets te maken met een keuze vóór of tegen beide stromingen.
De derde overeenkomst in structuur is de kwalificatie ‘mede verantwoordelijk’. ‘Mede’ wil zeggen dat jodendom en christendom niet de enige factoren waren die een rol hebben gespeeld. ‘Verantwoordelijk’ houdt zoveel in als: ze hebben er de voorwaarden voor geschapen en ze hebben er impulsen voor gegeven.
Tot slot zijn ‘Golgota’ en ‘Auschwitz’ meer dan geografische aanduidingen. Ze staan symbool voor de meest weerzinwekkende vergrijpen aan de menselijkheid en aan God. In beide gaat het om een moord op de ‘zoon van God’. In Hosea 11: 1 wordt Israël door God ‘mijn zoon’ genoemd, en in Matteüs 2: 15 wordt dat toegepast op Jezus.

Welke geloofsrichting draagt de grootste schuld met zich mee? Het jodendom, zegt de een, want zijn vergrijp richtte zich tegen de Zoon van God met een hoofdletter. Het christendom, zegt een ander, want in de vernietiging van joden gaat het om het onvoorstelbare aantal van zes miljoen mensen.
Laat ik er een gedachte aan toevoegen die deze afweging naar de achtergrond dringt. Deze gedachte beperkt zich niet tot de historische toedracht, maar verbreedt zich tot de geestelijke betrokkenheid bij ‘Golgota’ en ‘Auschwitz’ van joden en christenen door de tijden heen.
In de moord op Jezus hadden volgens de evangeliën de joodse leiders de hand. We misbruiken deze getuigenissen echter, wanneer we op grond daarvan met de beschuldigende vinger in de richting van het jodendom gaan wijzen. De joodse leiders van toen staan veeleer model voor de manier waarop mensen in het algemeen reageren, als God hen te na komt. Zelfs zij die het meest van God hebben meegekregen en het nauwst met Hem verbonden waren, hebben zich tegen Hem gekeerd. Hoeveel te meer zullen anderen zich van Hem afmaken.
Dat moeten wij ons als christenen uit de heidenen aantrekken. ”t En zijn de joden niet, Heer Jezus, die U kruisten’, dichtte Revius, ‘ik ben ’t’. Als christenen het voorbeeld van Pilatus volgen en hun handen in onschuld wassen, zijn ze even schijnheilig als hij.
Deze uitbreiding naar mensen van de andere geloofsrichting is bij de tweede stelling niet aan de orde. In het christendom ligt meer schuld opgetast, als ik het zo mag zeggen, én tegen Jezus én tegen het joodse volk, dan in het jodendom.
Wat zijn wij aangewezen op vergeving!

Dit bericht is geplaatst in Logboek. Bookmark de permalink.