Kindernevendienst moet blijven

Kees van der Kooi, theoloog aan de VU, haat kindernevendiensten. Dat verklaarde hij op een symposium van Youth for Christ op 20 november 2014. Volgens hem hebben kinderen en jongeren geen speciale behandeling nodig. De kerk moet juist de generaties met elkaar verbinden.

Wat kunnen meningen toch merkwaardig verschillen. Ik ben juist heel blij met kindernevendiensten. De reden daarvoor is een heel andere dat kinderen een speciale behandeling nodig zouden hebben. Ik wil een krachtig pleidooi voeren voor de kindernevendienst op basis van een overweging die ik in de discussie over zijn stellingname in het ND niet ben tegengekomen.

Om mijn overweging helder voor het voetlicht te kunnen brengen, moet ik eerst wat voorwerk verrichten. Waarover gaat het in de eredienst? Hierover, dat God en mensen met elkaar in verbinding komen. Dat maakt de kerkdienst uniek. De meerwaarde boven allerlei andere bijeenkomsten is de dimensie van het contact met God. Dat is een bijzonder gebeuren, dat de heilige en eeuwige God in verbinding treedt met zondige stervelingen. Maar als dat ontbreekt voegt de kerk niets wezenlijks toe aan wat er al is.

Diverse kerkelijke richtingen leggen daarbij verschillende accenten. In de Oosterse kerken is bij de ontmoeting met God een bijzondere rol weggelegd voor de iconen, in de Rooms-katholieke kerk ligt het accent op de eucharistie, de wezensverandering van brood en wijn, voor Pinkstergroeperingen is het contact met God gelegen in bijzondere ervaringen van de Geest, en in de kerken van gereformeerde confessie vindt de verbinding met God plaats in de aanspraak door Gods Woord.

Die laatste ‘methode’ zou wel eens het meeste recht kunnen doen aan de manier waarop in de Bijbel God mensen aan zich bindt. Maar ze is ook kwetsbaar. Vooreerst kunnen wij het contact met God er niet mee afdwingen, ze komt tot stand waar en wanneer het God behaagt, door de werking van zijn Geest. En vervolgens kan dat ontmoetingsgebeuren gemakkelijk worden belemmerd door storende factoren.

Een van die storende factoren zijn kinderen die zich vervelen en de aandacht van ouders en anderen afleiden, omdat ze zich niet aangesproken voelen. Nu hoeven kinderen niet alles te kunnen begrijpen en een voorganger mag zijn of haar best doen de kinderen erbij te betrekken, maar daarmee is het probleem niet opgelost. Dat aangesproken worden houdt in de meeste gevallen iets incidenteels. Dat is structureel niet te wijten aan de onmacht van de voorganger, maar is inherent aan de Bijbelse thematiek en de complexe werkelijkheid waarin die moet worden toegepast. De Bijbelse boodschap is niet op kinderen afgestemd.

Laat ik daarvan een indruk proberen te geven. Thema’s als schuldbesef, je onwaardig voelen, het verschil met minderwaardigheidsgevoel, seksualiteit, demonen, waaromvragen, twijfels en aanvechtingen, de ambivalentie van nare ervaringen die toch ook iets goeds uitwerken, gekwetstheid, de dubbele betekenis van gelijkenissen: iets met beelden verduidelijken en iets in beelden raadselachtig maken, ze gaan de belevingswereld van kinderen te boven. De samenhang van de indicatief (je bent gered!) en de imperatief (gedraag je daar dan ook naar) van je behoud verzandt op kinderniveau gemakkelijk in moralisering (God heeft iets gedaan, nu moet jij iets voor Hem terug doen).

Zelfs de woorden van Jezus: ‘Laat de kinderen tot Mij komen’ is niet tot de kinderen gericht, maar tot de leerlingen die hen willen tegenhouden. En als Hij een kind in het midden plaatst en dat ten voorbeeld stelt, is dat een voorbeeld dat juist niet voor kinderen is bestemd en op hen niet kan worden toegepast. Denk verder aan de zelfs voor volwassenen moeilijk te plaatsen positie van vrouwen en slaven in het Oude Testament, het uitzonderlijk geweld dat soms in opdracht van God moet worden toegepast, en Gods onbegrijpelijke verkiezing.

Dit alles vraagt in de prediking een zeer zorgvuldige benadering, een woordgebruik dat zaken benoemt, maar soms ook zich beperkt tot toespelingen en associaties. Soms wordt duidelijk stelling genomen, maar vaak blijft het bij veronderstellingen, vermoedens en verlangens. Het is een zoeken van het evenwicht tussen expliciteren en impliciet laten. De werkelijkheid is gelaagd. Van mensen wordt soms gezegd dat ze diepe gronden hebben, hoeveel te meer geldt dat van God in zijn relatie tot de mens.

Kinderen kunnen daar niet bij. Dat kan hun niet kwalijk genomen worden. Ook niet dat zij tijdens de verkondiging met andere dingen bezig zijn en de aandacht afleiden. Toch mag dat niet gebeuren, om te voorkomen dat de essentie van de liturgie wordt gemist. Dat is een heel goede reden om hen tijdens de preek op te vangen in hun eigen klas en op hun eigen niveau de boodschap te ontvangen en te verwerken.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , . Bookmark de permalink.