De commissie die de besluitvorming moet voorbereiden om uit de impasse binnen onze kerken te komen, stelt in meerderheid voor kerkenraden die zich collectief op een punt van de kerkorde en andere kerkelijke bepalingen afwijken, buiten het kerkverband te plaatsen en de ambtsdragers af te zetten. Zij komen namelijk in strijd met hun belofte in alles zich daaraan te houden. Aan alles wat daarover al is gezegd (zie aflevering 1 en 2) kan worden toegevoegd: daarmee komt dit advies zelf in strijd met twee kerkelijke bepalingen.
De eerste bepaling waarmee het meerderheidsadvies in strijd komt betreft het ondertekeningsformulier voor ambtsdragers. Het advies beroept zich daarop, maar dat is slechts ten dele terecht. We beloven met de ondertekening daarvan twee dingen: ten eerste dat we de leer van de kerk zullen bewaren zoals die tot uitdrukking wordt gebracht in de drie formulieren van eenheid: de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels. Het tweede dat we ermee beloven, is dat we in alles zullen handelen naar de geldende kerkorde en de verdere bepalingen en besluiten van de CGK.
Voor de meerderheid van de commissie is het een uitgemaakte zaak dat iedere afwijking van de kerkorde en andere kerkelijke bepalingen per consequentie een reden is voor collectieve afzetting. In de vorige blog heb ik dat op inhoudelijke gronden al bestreden, maar nu voeg ik daar een kerkrechtelijke argument aan toe. Er is namelijk een verschil in soortelijk gewicht tussen die twee beloften. Als het over de leer gaat, staat er dat ‘wij bereid zijn ons te allen tijde aan het oordeel van de kerkenraad, classis of synode te onderwerpen, op straffe van schorsing uit de dienst.’ Juist die laatste woorden ‘op straffe van schorsing uit de dienst’ ontbreken bij de tweede belofte, dat wij ons aan de kerkorde en alle andere bepalingen en besluiten zullen houden.
Dat betekent: het niet houden van de eerste belofte wordt zwaarder aangerekend dan het niet houden van de tweede. Het eerste is wel een reden om uit de dienst te worden ontslagen, het tweede niet.
De reactie zal zijn: maar het is toch duidelijk dat een belofte verbreken en daar niet van terugkomen woordbreuk is! Dat is toch een evident kwaad dat het onderlinge vertrouwen ondermijnt en om maatregelen vraagt? De vorige blog heeft dit inhoudelijk weerlegd, maar ook kerkrechtelijk klopt het niet. Als iemand zich namelijk niet aan de eerste belofte houdt – dat is: zich te voegen naar het oordeel van de kerken over de leer – kan met evenveel (of meer) recht gezegd worden dat dit het onderlinge vertrouwen ondermijnt en om maatregelen vraagt. Toch staat het er in het eerste geval wel bij en in het tweede niet. Dat betekent dat hier een verschil wordt ervaren en dat de belofte over onderwerping aan de kerkelijke regels minder zwaar weegt.
Er is nog een kerkelijke bepaling waarmee het meerderheidsadvies in strijd komt. Dat is een kersverse bepaling die in de novemberzitting 2019 van deze synode is aanvaard. Die betreft artikel 64 van de kerkorde. Daar staat: ‘Op zondag, als de dag des Heren, zal de gemeente minstens tweemaal samenkomen onder de bediening des Woords.’ De inhoud is duidelijk: een kerkenraad moet tweemaal per zondag een dienst beleggen.
Onlangs is echter besloten om onder meer het volgende eraan toe te voegen: ‘Wanneer een kerkenraad aangeeft geen tweede dienst meer te beleggen, zal de classis zich ervan vergewissen dat de kerkenraad al het nodige heeft gedaan om het belang van de eredienst duidelijk te maken.’
Dat is merkwaardig. De kerkorde bepaalt: tweemaal per zondag samenkomen. Maar een kerkenraad geeft aan geen tweede dienst meer te beleggen. Dat wordt als feitelijkheid geconstateerd, maar de kerkenraad wordt niet onder de tucht geplaatst in een procedure die tot afzetting leidt. Is hier ineens geen woordbreuk aan de orde? Waarom is dat in het ene geval bij afwijking van kerkelijke bepalingen wel het geval en hier niet?
Als de synode het advies aanneemt, komt ze in strijd met haar eigen besluitvorming. Niet doen, synode! Want het advies is in strijd met twee kerkelijke bepalingen (3), laakbare woordbreuk hoeft niet aan de orde te zijn (2) en het commissieadvies is innerlijk tegenstrijdig (1).