MKZ in Kootjebroek – tien jaar later

Gisteravond heb ik op het kabelkanaal Politiek 24 geboeid zitten kijken naar de documentaire ‘De mannenbroeders van Kootjebroek’ onder regie van Geertjan Lassche. Hij maakte deze documentaire ter gelegenheid van het feit dat tien jaar geleden onder groot verzet vele veestapels in en rond Kootwijkerbroek zijn geruimd vanwege de verdenking van besmetting met mond- en klauwzeer. Om diverse redenen was de uitzending aangrijpend.

In de eerste plaats word je getroffen door de botsing van volstrekt aan elkaar vreemde culturen, de bureacratische ambtenarencultuur die op afstand een probleem analyseert en maatregelen neemt, en de door en door menselijke, hartstochtelijke gemeenschap met gevoel voor recht en vrijheid. De clash werd raak beschreven door een betrokkene die er niet over uit kon dat vreemden zomaar bezit namen van je erf en zonder consideratie de hand begon te slaan aan de koeien die met veel liefde altijd waren verzorgd en de trots waren van de rechtgeaarde boer. Deze tegenstelling werd verscherpt door het ontbreken van gevoel voor de diep doorleefde godsdienstige waarden binnen de Kootwijkerbroekse gemeenschap. Op Goede Vrijdag terwijl ’s morgens de gemeente werd opgeroepen ter kerke te gaan werden de dieren afgemaakt en dit ging door tot een uur voor de avonddienst. Dit werd nog eens versterkt door misplaatste en neerbuigende opmerkingen van toenmalig minister Brinkman over onze lieve Heer.

Het tweede dat als een rode draad door de documentaire heen loopt is de onduidelijkheid vanaf het begin tot het einde of er nu werkelijk sprake was van MKZ-besmetting. Tot op heden zijn er twee personen in betrekkelijke onafhankelijkheid van elkaar, ieder op zijn eigen manier, bezig met een poging hier de onderste steen boven te krijgen. Er is maar één verdacht geval gemeld en dit ene verdachte geval is verdacht door administratieve onduidelijkheden. Voor sommigen waren de omstandigheden waaronder het MKZ-virus werd verondersteld aanwezig te zijn zo verdacht, dat ze serieus aan een complottheorie denken: de Veluwe moest linksom of rechtsom vrij worden van veebedrijven, zodat het hele gebied geschikt zou kunnen worden gemaakt voor het toerisme. Dit gaat ver, maar voor een betrekkelijk argeloze toeschouwer als ik ben zijn er tot op heden te veel vraagtekens blijven staan om hier zonder meer het recht van de overheid te bepleiten.

De derde waarneming is de schokkendste. Die betreft de onbeheerste en gewelddadige manier waarop de christelijke boerenbevolking haar recht heeft verdedigd. ‘Er is geen geweld gebruikt’, wordt gezegd. Nee, als daarmee wordt bedoeld dat er geen doden zijn gevallen. Toch wel, als we luisteren naar het zeer bedenkelijke verbale geweld en aan de intimidaties waaronder de optredende ME’ers zich bedreigd hebben gevoeld, zoals de shovel die langzaam op het ME-cordon inreed. Typerend was het eerlijke getuigenis van een van de betrokkenen van destijds, die zei dat hij bij zichzelf een beangstigende verandering bespeurde, dat hij van vredelievende boer veranderde in iemand die een ander de hersens kon inslaan. Dieptepunt is dat Brinkhorst werd uitgemaakt voor Hitler. Daaraan gekoppeld was het opmerkelijk hoe het felle ongecontroleerde verzet bijbels werd gerechtvaardigd. Men had het over de goede schepping van God, over Jezus die tegen onrecht streed, en over ‘gij zult niet doden’. Bij een van de vrouwen schoot na het eerste bericht van de ruimingen Psalm 35 te binnen: ‘Twist met mijn twisters, Hemelheer, ga mijn bestrijd’ren toch tekeer.’ Begrijpelijk, zo’n associatie, maar tegelijk tekenend voor het gemak waarmee men God probeerde te annexeren en het heftige verzet rechtvaardigde.

En die dominee Niessen maar heen en weer geslingerd zien worden tussen enerzijds zijn begrip voor en sympathie met de verontwaardigde boeren, en anderzijds zijn afkeuring voor de uitingen van publieke ongehoorzaamheid en opstand. Roerend was zijn opmerking aan het eind: een mens heeft twee wangen, hij kan op beide wangen gekust worden, maar ook op beide wangen geslagen worden. Deze man probeerde een dienaar van Christus te zijn en kreeg van alle kanten kritiek. Wat moet hij zich bij tijden machteloos hebben gevoeld. Hij moest lijdzaam toezien dat aan de naam van Christus oneer werd aangedaan.

De laatste twee alinea’s brengen mij tot mijn slotopmerking. Bezorgd stel ik vast dat het christelijk geloof vaak maar een dun vernisje is. In mijn naïviteit heb ik een tijdje gedacht dat dat alleen in Rwanda het geval was, waar die verschrikkelijke genocide heeft plaatsgevonden. Nee, het is ook het geval op de bevindelijke Veluwe. Of wordt hier aangetoond dat het maar een kleine kudde is die is bekeerd, en dat de overigen nog in hun eigen zonden liggen? Maar als men dat in Kootwijkerbroek beaamt en men rekent zich tot de onbekeerden, laat men dan zijn mond houden over God en over Jezus, aan wiens werk men geen deel zegt te hebben, en van wie men met zijn natuurlijke verstand niets begrijpt. En de werkelijke kinderen van God, hebben die zich onderscheiden?
Nee, ik verhef me er niet boven. Hoe dun is het laagje vernis bij mij als ze aan mij komen? Misschien moeten we toch nog eens goed luisteren naar de  doperse pleidooien voor zelfverloochening en geweldloosheid, die tegenwoordig weer vanuit Amerika door de Radical Reformation worden gehouden. Navolging van Christus gaat ver. Ze betekent dat je je eigen belangen ondergeschikt maakt aan die van je Heer. ‘Twist met mijn twisters, Hemelheer’ is een gebed of Gód wil ingrijpen in het onrecht dat ons wordt aangedaan. Dat brengt met zich mee dat wij niet het recht in eigen hand nemen maar liever onrecht leiden.

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , , . Bookmark de permalink.