De laatste tijd klinkt de roep om strenger te straffen. Het belangrijkste motief hiervoor is niet zozeer de versterkte functie van afschrikking die de straf daarmee zou hebben. Het schijnt te zijn aangetoond dat strenger straffen niet tot minder criminaliteit leidt. Het belangrijkste argument is de vergeldingsfunctie die de straf heeft. Het rechtsgevoel van de samenleving in het algemeen, en van de slachtoffers in het bijzonder, moet worden bevredigd. Deze benadering spoort met het principe ‘Oog om oog, tand om tand’, dat we in het Oude Testament tegenkomen. Hoe te oordelen over deze roep tot strenger straffen? De kwestie is niet simpel voor iemand die hier als christen mee om wil gaan.
Het is bekend dat Jezus in de Bergrede tegenover het principe van ‘oog om oog’ de geweldloosheid stelt. ‘En Ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren’ (Matteüs 5:39). Bedoelt Jezus hier dat we het strafrecht in de samenleving moeten afschaffen? Jezus spreekt niet over instituties, zoals overheden en rechtbanken, maar over personen. De liefde die Jezus predikt laat zich niet institutionaliseren. Zij doet een beroep op de mens als persoon, om zijn zelfzucht en angst te overwinnen. Jezus spreekt niet over het veranderen van maatschappelijke structuren, maar over mensen die zich daarachter verschuilen en daarin hun zekerheid zoeken. Hij bedoelt: treed je naaste open tegemoet, doorbreek de spiraal van het kwaad, zet hem of haar aan het denken met opzienbarend mild gedrag.
Luther maakte het verhelderende onderscheid tussen de christen als privépersoon en als overheidspersoon. Zijn uitgangspunt was: een ware christen leeft niet voor zichzelf, maar voor zijn naaste. Dat betekent: als iemand zelf benadeeld wordt, volgt hij Christus na in het verdragen van het kwaad. Maar als zijn naaste benadeeld wordt door een vijand, neemt hij het voor zijn naaste op en werkt hij eraan mee dat die vijand zijn verdiende straf ontvangt. Op deze bescherming van onze medemensen is de taak van de overheid gebaseerd het kwaad te wreken. Deze taak wordt expliciet verwoord in Romeinen 13:4.
Echter, als we het straffen vooral rechtvaardigen met een beroep op de bescherming van onze medemensen, komt toch de afschrikkingsfunctie op de voorgrond te staan. Die moet mensen ervan weerhouden iemand kwaad te doen. In het begin hebben we evenwel vastgesteld dat strenger straffen in de praktijk de afschrikking niet vergroot.
In hoeverre mag het vergeldingsmotief een rol spelen? Ik denk een legitieme rol. In de genoemde passage in Romeinen 13 spreekt Paulus over de overheid als toornende wreekster voor hem die kwaad bedrijft. Daarin spelen afschrikking en vergelding beide een rol. De NieuweBijbelvertaling benadrukt het aspect van de vergelding door te spreken van ‘zijn verdiende straf’. De vergeldingsbevoegdheid wordt door Paulus in Romeinen 12: 19 toegekend aan God: ‘want er staat geschreven dat de Heer zegt: Het is aan Mij om wraak te nemen, Ik zal vergelden.’ Uit Romeinen 13 kunnen we opmaken dat God een deel van die vergeldingsbevoegdheid overdraagt aan de overheid. Die wordt immers ‘Gods dienares’ genoemd, juist in haar straffende taak.
Dus als het om de publieke zaak gaat, inderdaad: oog om oog. Het mag niet zo zijn dat de dader er met een half jaar of drie jaar vanaf komt en dat het slachtoffer levenslang krijgt. Ik zou er alleen wel een matigende factor mee willen verbinden. Het lijkt me rechtvaardig dat rekening gehouden wordt met reële verzachtende omstandigheden.