Pastor Prince uit Singapore was in Leiden, een prediker die in de kringen van ‘Jong en Vrij’ in Hellevoetsluis en nu ook Amersfoort hoog genoteerd staat. En als ik me niet vergis is de invloed groeiende.
Het verslag van zijn boodschap in het ND van vandaag spoort met een door mij beluisterde preek die hij op 29 januari 2006 heeft gehouden. Daarin is veel dat me aanspreekt, zoals de nadruk op de geloofswerkelijkheid dat wij in Christus volmaakt zijn. Toch vliegt op enkele punten uit de bocht. Twee passages zijn daarin veelzeggend.
De eerste:
Een christen kijkt niet naar zichzelf, maar alleen naar Christus.
Het is het listige van de satan dat hij ons naar onszelf verwijst.
When you do something great, you say: well, I am a great person.
When you do something wrong, he points to you:
You are a lousy person! Call yourself a christian?
Self is still the issue.
He points you to yourself. That’s where the pain is.
Is dat waar? Is het zo dat wanneer wij naar onszelf kijken, dat dat het werk van de duivel is die ons naar onszelf verwijst?
In het Nieuwe Testament kom ik veel plaatsen tegen waar het anders ligt.
In Openbaring 2 en 3 is het Jezus Christus zelf die de gemeenten in Klein Azië wijst op hun goede en hun slechte daden.
Zij moeten wel degelijk naar zichzelf kijken. Vergelijk alleen maar Openbaring 2: 2-6.
Verder Matteüs 7: 3-5: haal de balk uit je eigen oog.
Matteüs 18: 15-16: Indien uw broeder zondigt, ga heen en bestraf hem onder vier ogen. Met andere woorden, Jezus geeft de opdracht die broeder te wijzen op zichzelf.
Lucas 5: 8: Petrus zegt: Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.
Lucas 17: 3: Zie toe op uzelf!
Lucas 17: 4: Een broeder komt tot je en zegt: ik heb berouw van wat ik heb gedaan. Die broeder (of zuster) kunnen wij ook zijn!
Lucas 18: 9-14, de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar.
Romeinen 11: 20: Wees niet hoogmoedig maar vrees. Als je moet uitkijken voor hoogmoed, moet je jezelf daar wel op onderzoeken!
Romeinen 11: 25: opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn … Idem.
Romeinen 14: 13: niet langer elkaar oordelen. Dan moet je jezelf afvragen: waar zijn we mee bezig?
2 Korintiërs13: 5: Onderzoekt uzelf!
Galaten 3: 3: Zijt gij zó onverstandig? Gij zijt begonnen met de Geest, eindigt gij nu met het vlees? Ook dit is een oproep tot zelfonderzoek.
Galaten 6: 4: Ieder moet zijn eigen werk toetsen.
In verband hiermee:
‘God kijkt niet naar je goede en slechte werken, Hij kijkt alleen naar Christus.’
En Matteüs 25: 31-46 dan? En 2 Korintiërs 5: 10?
De tweede passage:
When you ask: ‘Is God pleased with me? How do I appear before God? Who am I before Him?’, you come under the law.
Dat kun je zo niet zeggen. Het Nieuwe Testament roept ons herhaalde malen op erop uit te zijn God te behagen (= please God).
1 Korintiërs 7: 32: Wie niet getrouwd is, wijdt zijn zorgen aan de zaak des Heren, hoe hij de Heer zal behagen.
Filippenzen 4: 18: de gaven van de Filippenzen aan Paulus in de gevangenis worden door hem getypeerd als een aangenaam, Gode welgevallig offer.
Colossenzen 1: 10: Paulus roept de gemeente op Gode waardig te wandelen en Hem in alles te behagen.
1 Tessalonicenzen 2: 12: …hoe wij u betuigden te blijven wandelen, Gode waardig.
1 Tessalonicenzen 4: 1: dat gij, zoals gij van ons vernomen hebt, hoe gij moet wandelen en Gode behagen, zoals gij ook inderdaad wandelt, dat nog meer doet.
Het gaat mij er niet om de werkelijkheid van onze volmaaktheid in Christus onderuit te halen, maar alleen te laten zien, dat het N.T. op verschillende manieren spreekt: over het volmaakte leven ‘in Christus’, maar ook over de strijd die gestreden moet worden om de zonden te overwinnen door de Heilige Geest. Daarin is volgens het N.T. wel degelijk plaats om te wijzen op onze tekorten en op de ijver om te groeien in de gehoorzaamheid. Het ene sluit het andere niet uit. Een voorbeeld hoe die twee samengaan is Hebreeën 12: 3 en 4: ‘Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt.’ Hier worden de Hebreeën gericht op Jezus. Maar direct daarna worden ze bepaald bij zichzelf: ‘Gij hebt nog niet ten bloede toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde’.