Dit is mijn laatste bijdrage in het geding over Genesis 1, zeker voorlopig. Ik schrijf het naar aanleiding van de lezing van dr. M.J. Paul op het congres in Drachten over ‘R-evolutie op het christelijk erf’ afgelopen zaterdag, waarvan verslag is gedaan in het ND en het RD van de maandag daarna.
Paul stelt: ‘Wat mij betreft verdient het wetenschappelijk creationisme veel meer aandacht in Nederland dan het krijgt, en dat geldt vooral de theologen. Juist omdat zulke fundamentele zaken in het geding zijn, is het opvallend dat er bij hen zoveel onbekendheid is met deze literatuur. Meer kennis ervan zou een gezond tegenwicht bieden tegen het al te snelle accepteren van onderdelen van de evolutietheorie.’
Als probleem van het laatste ziet hij, dat onder druk van evolutiegedachten Genesis 1 niet letterlijk kan worden opgevat, en dat dit ingrijpende gevolgen heeft voor de geloofsleer.
Alsof de problemen beginnen bij het aanvaarden van delen van de evolutietheorie! In mijn bijdrage aan het boek Omhoog kijken in platland, dat in 2007 onder redactie van Cees Dekker, René van Woudenberg en Gijsbert van den Brink uitkwam, laat ik ziet dat de oude dateringen van fossielen onontkoombaar zijn. Ze zijn vooral daarom onontkoombaar, omdat verschillende meetmethoden onafhankelijk van elkaar tot uitkomsten in dezelfde orde van grootte leiden.
Wat is dan de theologische consequentie van die dateringen? Dat reeds vóór het optreden van de mens, en dus ook vóór de zondeval reeds wereldwijde catastrofen zijn voorgekomen, die dood en verderf hebben gezaaid in de toenmalige dierenwereld. De titel van deze bijdrage doelt daarop: ‘De goede schepping en het geologische rampenscenario’.
Het hoofdstuk heeft een dubbele spits. De eerste is, dat de vragen over de opvatting van Genesis 1 niet pas beginnen bij de aanvaarding van (delen van) de evolutietheorie. Ze beginnen al bij de wetenschappelijke waarnemingen en metingen die aan iedere theorievorming voorafgaan. Om het wat gechargeerd te zeggen: de strijd tegen de evolutietheorie is in theologisch perspectief een nutteloze strijd. De ‘harde’ gegevens getuigen van kosmische en geologische rampen vóór de komst van de mens. Het zijn deze gegevens die ons voor theologische vragen stellen, al verwerpen we de hele evolutietheorie.
Deze gegevens zijn niet verenigbaar met een letterlijk-historische opvatting van Genesis 1. Mijns inziens wijst de tekst van Genesis 1 ook in een andere dan letterlijk-historische richting, maar daarover is theologische discussie mogelijk. De tweede spits van mijn betoog is, dat een andere opvatting van Genesis 1, namelijk als polemiek tegen heidense natuurvergoding, beslist niet hoeft te leiden tot een andere dan de rechtzinnige geloofsleer.
Niet lezen hoor, dat hoofdstuk in dat dikke boek. Vooral niet doen. Dan kan iedereen ongestoord zijn eigen stokpaardjes blijven berijden.