In het ND van vandaag geeft Evert Jan Hempenius een recensie van mijn laatste boek Het badwater en de kinderen. Het is aangenaam om het volgende te lezen: ‘Bert Loonstra schrijft prettig, niet overal eenvoudig, en bied veel stof tot nadenken.’ De overwegingen die de recensent ons meegeeft, zetten ons echter niet altijd op het goede spoor.
Zijn belangrijkste punt van kritiek is, dat ik Matteüs 28: 19 niet centraal genoeg heb gesteld. Daar lezen we in de versie van de NBV: ‘Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.’ Zijns inziens zegt deze tekst meer over de doop van kinderen dan ik eruit haal. ‘Volk’ is namelijk een inclusief woord. Het omvat complete generaties van de oudsten tot de jongsten. Hij citeert zelfs een passage in mijn boek waar ik dat onder woorden breng. Verder beroept hij zich op Joël 2: 16: ‘Breng het volk bijeen, laat heel Israël zich reinigen. Breng de oude mensen tezamen, verzamel de kinderen, ook de kleintjes aan de borst.’ Hij concludeert: ‘Voor de Joden aan wie Matteüs schrijft, is ‘volk’ zonder kinderen ondenkbaar.’ Zijn bezwaar is, dat ik dat te veel laat liggen.
Deze overwegingen zijn echter niet ter zake. De Griekse tekst van ‘alle volken’ luidt: panta ta ethnè. Ethnè betekent volken, en in het Nieuwe Testament dan meestal heidenvolken, maar wordt ook vaak gebruikt voor heidenen. In het laatste geval verdwijnt de inclusiviteit en gaat het gewoon over personen. Uit de context moet telkens worden opgemaakt welke keuze de voorkeur verdient. Vaak hoeft er geen keuze te worden gemaakt, omdat de betekenissen in elkaar overvloeien.
Denkt Matteüs aan inclusieve gemeenschappen of aan individuele personen? Volgens Hempenius denkt hij aan gemeenschappen, maar de Griekse tekst wijst in een andere richting. Er staat namelijk: ‘door autous (hen) te dopen’. Autous is een mannelijk meervoud. Dat geeft aan dat Matteüs in zijn Griekse weergave van Jezus’ woorden aan personen denkt. Als hij inclusief aan volken had gedacht, had er auta moeten staan. Dat is het onzijdige meervoud. Dan had hij ethnè in de betekenis van ‘volken’ in gedachten gehad. Ethnè is namelijk het meervoud van een onzijdig woord (to ethnos, het volk). Uit het feit dat Matteüs bij het persoonlijke voornaamwoord een ander grammaticale geslacht dan dat van van het zelfstandig naamwoord heeft gekozen, is op te maken dat hij niet aan volken als collectieve eenheden heeft gedacht, maar aan afzonderlijke mensen. Dat maakt het moeilijk om uit zijn gebruik van het woord ethnè iets af te leiden over de doop van kleine kinderen.
Er is nog een reden waarom zijn redenering niet opgaat. Voor zijn stelling verwijst hij naar teksten die over het volk van God gaan. De manier waarop ‘het volk’ in de Bijbel wordt gezien zegt echter niet zo veel over de manier waarop ‘de volken’ worden beschouwd. In het oudtestamentische Hebreeuws worden veelal verschillende woorden gebruikt als het gaat over het volk (am) of over de volken (gojim). Deze woorden hebben theologisch een verschillende lading. Het gebruik van het ene woord laat geen rechtstreekse conclusies toe over het gebruik van het andere woord.
Het is goed als een recensie een aanzet geeft tot verdere doordenking. De zaak waar het om gaat is daarmee gediend. In een theologische studie gaat het immers niet om de mening van een auteur, maar om de betekenis van de Schrift. Zo’n aanzet moet dan echter wel inhoudelijk iets toevoegen. Anders wordt de lezer op het verkeerde been gezet en het besproken boek ten onrechte in gebreke gesteld.
Dat is hier helaas het geval. De recensent heeft zijn ei willen leggen, maar het blijkt een lege dop te zijn.