De vraag is nu: hoe moet je op deze gehandhaafde leeruitspraak reageren, als je je daarin niet kunt vinden? Het revisierapport geeft daarop het volgende antwoord.
Voor wie zich door enig besluit in geweten bezwaard voelt, is er het recht van appel of revisie. Wanneer de kerken zich naar aanleiding daarvan opnieuw over een zaak hebben uitgesproken, wordt de zaak vast en bondig verklaard. Ambtsdragers die zich dan nog bezwaard voelen, kunnen twee dingen doen: zich schikken – terwijl ze hun bezwaren in hun ambtelijke werk voor zich houden -, of hun ambt neerleggen. (p. 145)
Hier worden dus twee mogelijke reacties genoemd: je bezwaren inslikken of je ambt neerleggen. In deze aflevering denk ik na over de eerste optie.
Het citaat is een onnauwkeurige parafrase van artikel 31 van de kerkorde. De betreffende passage luidt:
Wat bij meerderheid van stemmen uitgesproken is, zal voor vast en bondig worden gehouden, tenzij bewezen wordt, dat dit in strijd is met het Woord van God, de belijdenis of de kerkorde. Wanneer iemand van mening is, dat hij door het besluit van een mindere vergadering bezwaard is, kan hij zich op een meerdere vergadering beroepen. Hij dient dan te bewijzen dat het bedoelde besluit in strijd is met het Woord van God, de belijdenis of de kerkorde.
De parafrase van deze passage uit artikel 31 is onnauwkeurig, omdat wordt gesuggereerd dat pas na de beoordeling van een eventueel appel of revisieverzoek een besluit vast en bondig is. Ook wordt gesuggereerd dat een besluit alleen dan niet voor vast en bondig hoeft te worden gehouden, wanneer de meerdere vergadering heeft geoordeeld dat het in strijd is met het Woord van God, de belijdenis of de kerkorde, met andere woorden, wanneer de meerdere vergadering op grond van dit oordeel het besluit nietig heeft verklaard. Dat is niet wat artikel 31 zegt en bedoelt.
Het misverstand van artikel 31 komt nog scherper aan het licht in het volgende citaat dat het revisierapport geeft uit het homorapport:
De regel binnen ons kerkverband is dat wat een generale synode uitspreekt door de kerken voor vast en bondig wordt gehouden tenzij in een later stadium wordt uitgesproken dat die uitspraak strijdt met Schrift, belijdenis en aangenomen kerkorde. (p. 128)
Op basis van deze interpretatie van de kerkorde is dus de conclusie: in 2017 wordt uitgesproken dat de homo-uitspraak uit 2013 niet strijdt met Schrift, belijdenis en kerkorde, dus moet de uitspraak door de kerken voor vast en bindend worden gehouden. En daarom moet je je bezwaren voortaan inslikken of je ambt neerleggen. Ik zei al: deze conclusie is gebaseerd op een foute uitleg van artikel 31.
Alles draait om de betekenis van de volgende woorden uit het artikel: ’tenzij bewezen wordt, dat dit in strijd is met het Woord van God, de belijdenis of de kerkorde.’ Beide synodes gaan ervan uit dat dit betekent: tenzij de volgende synode bewezen acht dat dit in strijd is met het Woord van God, de belijdenis of de kerkorde. Dus wanneer hoef je je niet gebonden te achten aan een besluit? Als de volgende synode heeft geconcludeerd dat het inderdaad geen Bijbels, confessioneel of solide kerkordelijk besluit was. Het kardinale punt is: wie wordt geacht te bewijzen dat een besluit in strijd met het Woord van God is, zodat we ons niet gebonden hoeven te weten aan het besluit? De synode zegt: de meerdere vergadering. Dat wil dus zeggen: de synode heeft het laatste woord.
Maar dit is niet in overeenstemming met het principe van de Reformatie. Want als de synode het laatste woord heeft over de vraag of een besluit overeenstemt met de Schrift (dat is aan de orde bij het homobesluit), heeft niet het Woord van God, maar de synode het laatste woord. In artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt het reformatorische principe zuiver verwoord:
Men mag ook geen geschriften van mensen, hoe heilig zij ook geweest zijn, gelijk stellen met de goddelijke Schriften, noch de gewoonte met de waarheid Gods – want de waarheid gaat boven alles – noch het grote aantal, noch de ouderdom, noch de ononderbroken voortgang in de tijden of de opvolging van personen, noch de concilies, decreten of besluiten. Want alle mensen zijn uit zichzelf leugenaars en lichter dan een ademtocht.
Concilies en besluiten zijn niet gelijk te stellen met de Schrift. Dat betekent dat ook concilies en besluiten onderworpen zijn aan de Schrift, te allen tijde, ook nadat er 10 jaar over een zaak vergaderd is en die is afgerond.
De bedoeling van artikel 31 is dan ook niet dat besluiten pas terzijde mogen worden gesteld wanneer de synode bewijst dat ze tegen de Schrift ingaan, maar dat voor alle gelovigen in de kerken de geldigheid van een besluit op losse schroeven staat wanneer zij overtuigd zijn en bewijzen dat het besluit tegen de Schrift ingaat. Zij moeten dat bewijs dan wel ter beoordeling aan de kerkelijke vergaderingen voorleggen, maar uiteindelijk wordt hun geweten meer gebonden door Gods Woord dan door een kerkelijk besluit.
Wat is nu het geval? Een aantal kerkenraden heeft in hun revisieverzoeken met kracht van argumenten onderbouwd dat het synodebesluit niet in overeenstemming is met de Schrift. Het verzoek van Gouda bijvoorbeeld was met name daarop toegespitst. Wat had de synode moeten doen? Zij had deze argumenten moeten weerleggen. Dat heeft zij in veel gevallen niet gedaan. Veelal heeft zij uiteengezet dat die tegenargumenten haar niet hebben overtuigd. Maar dat is niet genoeg. Het gevolg is: de Schriftuurlijke bezwaren staan nog recht overeind. Waar moeten de bezwaarde kerken zich nu aan houden? Aan de Bijbel zoals zij die verstaan of aan de synode? Het enige reformatorische antwoord is: aan de Bijbel.
Conclusie: de weg die de synode wijst dat wij onze bezwaren voor onszelf houden en daar niet naar handelen, is onbegaanbaar. Moeten we dan ons ambt maar neerleggen? Daarover de volgende keer meer.